Parate kennis Flashcards

1
Q

Breedtecirkel

A

Een denkbeeldige cirkel rond de aarde die evenwijdig loopt met de evenaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Breedteligging

A

De afstand tot de evenaar uitgedrukt in graden noorderbreedte of zuiderbreedte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Breukschaal

A

Deze schaal geeft de schaal weer als een breuk met teller 1. Met deze schaal bereken je werkelijke afstanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Coördinaten

A

De lengte- en breedteligging van een plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Droge maand

A

Een maand met gemiddeld minder neerslag dan het dubbele van de gemiddelde temperatuur van die maand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Evenaar

A

De breedtecirkel van 0 graden die het aardoppervlak verdeelt in een noordelijk en zuidelijk halfrond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gebergte

A

Een reliëfvorm met grote hoogteverschillen, steile hellingen en een kantige horizonlijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Globale biomen

A

Grote vegetatiezones op de aarde waar het klimaat en de overheersende vegetatie gelijkenis vertonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Halfrond

A

Het halve aardoppervlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Heuvelland

A

Een reliëfvorm met een golvende horizonlijn en matige hoogteverschillen, verschillende heuvels bij elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoogland

A

Een gebied hoger dan 2000m boven de zeespiegel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoogte

A

Het aantal meter van een plaats boven de zeespiegel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoogteligging

A

Een punt op de kaart dat de hoogte aangeeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoogtelijn

A

Een lijn op de kaart die punten verbindt die op dezelfde hoogte liggen. Een grenslijn tussen twee opeenvolgende hoogtezones.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoogteverschil

A

Het verschil in hoogte tussen twee punten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoogtezone

A

Het gebied tussen twee hoogtelijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Isobaar

A

Een lijn op de kaart die plaatsen met dezelfde luchtdruk verbindt. Een grenslijn tussen twee opeenvolgende luchtdrukzones.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Isohyeet

A

Een lijn op de kaart die plaatsen met dezelfde hoeveelheid neerslag verbindt. Een grenslijn tussen twee opeenvolgende neerslagzones

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Isotherm

A

Een lijn op de kaart die plaatsen met dezelfde temperatuur verbindt. Een grenslijn tussen twee opeenvolgende temperatuurzones

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Jaarneerslag

A

De totale hoeveelheid neerslag die op een bepaalde plaats in de loop van een jaar (Nj

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Jaartemperatuur

A

De gemiddelde temperatuur van het jaar (Tj)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Kaart

A

Een verkleinde, getekende voorstelling van het landschap in bovenaanzicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Kaartbladwijzer

A

Een overzichtskaart in de atlas waar deelkaarten op getekend staan met een verwijzing naar hun pagina in de atlas

24
Q

Kaartsymbolen

A

Landschapselementen worden op een kaart voorgesteld door symbolen. De verklaring van deze vind je in de legende.

25
Q

Keerkringen

A

Bijzondere parallellen op 23,5° noorderbreedte en zuiderbreedte

26
Q

Klimaat

A

De gemiddelde toestand van de atmosfeer voor een lange duur en een groot gebied

27
Q

Klimatogram

A

Een grafische voorstelling van een klimaat door een temperatuurcurve en een neerslagdiagram

28
Q

Koud klimaat

A

Een klimaat waarvan al de maanden kouder zijn dan 10°C

29
Q

Koude maand

A

Een maand met een gemiddelde temperatuur kouder dan 10°C

30
Q

Laagland

A

Een gebied lager dan 200m

31
Q

Legende

A

De lijst van de gebruikte kaartsymbolen met hun verklaring. De symbolen in de legende worden meestal gegroepeerd.

32
Q

Lengtecirkel

A

Een denkbeeldige halve cirkel die de polen verbindt

33
Q

Lijnschaal

A

Met deze schaal maak je een lijnstuk met vermelding van de werkelijke afstanden. Met deze schaal meet je afstanden op de kaart om die afstanden in de werkelijkheid te kennen.

34
Q

Lokaliseren

A

De plaats bepalen

35
Q

Middelland

A

Een gebied tussen 200m en 2000m

36
Q

Natte maand

A

Een maand met gemiddeld minstens evenveel neerslag als het dubbele van de gemiddelde temperatuur van die maand.

37
Q

Neerslag

A

Wat in de vorm van regen, sneeuw, hagel, … uit de lucht valt

38
Q

Neerslagdiagram

A

Eeen staafdiagram dat de hoeveelheid neerslag voor elke maand van het jaar voorstelt

39
Q

Nulmeridiaan

A

De merediaan die door Greenwich loopt. Het is de lengtecirkel van 0°

40
Q

Plateau

A

Een reliëfvorm met rechte horizonlijn, hoogteverschillen en ingesneden valleien

41
Q

Poolcirkel

A

Een bijzondere parallel op 66°33’

42
Q

Referentiekaart

A

Een blinde kaart waar de belangrijkste elementen op staan. Het is de basiskaart waar we andere thema’s op kunnen weergeven.

43
Q

Register

A

Een alfabetische lijst van landen, plaatsen, rivieren, … in de plaats

44
Q

Reliëf

A

De afwisseling van hoogten en laagten, van hellende en vlakke delen in het landschap.

45
Q

Schaal

A

Een hulpmiddel op de kaart dat aangeeft hoeveel maal de afstand op de kaart kleiner is dan de afstand in de werkelijkheid

46
Q

Situeren

A

De ligging van een plaats aanduiden

47
Q

Sterrenkundige ligging

A

De lengte- en breedteligging

48
Q

Temperatuur

A

De warmtegraad uitgedrukt in graden Celsius

49
Q

Temperatuurcurve

A

Een lijngrafiek die het verloop van de temperatuur doorheen een jaar voorstelt; temperatuurgemiddelde

50
Q

De gemiddelde temperatuur

A

De gemiddelde maandtemperatuur wordt bekend over een periode van 30 jaar

51
Q

Temperatuurschommeling

A

Het verschil in temperatuur tussen de warmste en koudste maand (Sj)

52
Q

Vegetatie

A

De natuurlijke plantengroei (zonder tussenkomst van de mens)

53
Q

Vlakte

A

Een effen reliëfvorm met een rechte horizonlijn en geen tot zwakke hoogteverschillen.

54
Q

Warme maand

A

Een maand met gemiddelde temperatuur Tm nooit kouder dan 18°C

55
Q

Wereldgradennet

A

Een netwerk van horizontale (parallellen) en verticale lijnen (meridianen) op de (wereld)kaart dat de verdeling in lengte- en breedtegraden aangeeft