pathogene micro-organismen Flashcards Preview

TT 1 2b1 > pathogene micro-organismen > Flashcards

Flashcards in pathogene micro-organismen Deck (34)
Loading flashcards...
1
Q

verschil parasiet en virus qua leefwijze

A

virus leeft/is afhankelijk binnen een gastheercel

parasiet is afhankelijk van een levende gastheer

2
Q

vier verschillen tussen prokaryoten en eukaryoten

A

pro: geen kern (DNA los), haploïd (1 chromo per cel), geen mito, kleine chromo’s
euk: wel kern diploïd, wel mito, ER met ribo’s + golgi-apparaat

3
Q

wat is symbiose?

A

het is associatie leven van organismen van verschillende soorten

4
Q

commensalisme

A

bij gast voordeel en bij gastheer niets

5
Q

parasitisme

A

bij gast voordeel en bij gastheer nadeel

6
Q

mutualisme

A

voor beide gast en gastheer voordeel

7
Q

Bactieriën: algemene omschrijving

A

meestvoorkomende veroorzakers van infectieziekten

eencellige prokaryoten met dubbelstrengs, circulair DNA en vaak ook plasmidaal DNA

8
Q

Bacterie - wat is plasmidaal DNA?

A

kleine ringetjes waarin extra genen liggen naast eht chromosomale DNA -> overdraagbaar -> resistentie

9
Q

Bacterie - 4 vormen en 4 liggingen

A

staven, kokken, vibrio (komma), spiraalvorming

staafvorming (uit elkaar), diplokokken (duo), streptokokken (ketens), stafylokokken (trossen)

10
Q

bacterie - structuur

A

Cel met ribosomen en cytoplasma en DNA omgeven door een celwand en eventueel een kapsel
vaak flagellen om te bewefen en fimbriae (pili) om te adhereren (verschilt per bacteriesoort en bindt aan specifieke receptor)

11
Q

in welke stappen vindt bacteriele adherentie plaats (4)

A
  1. transport -> convectie chemotaxis en diffusie dmv flagelen
  2. initiele hechting dmv fili
  3. adherentie dmv polymeren en adhesien
    kolonisatie -> biofilm
12
Q

leven bacterien intra of extra cellulair?

A

kan allebei

sommige zijn obligaat intracellulair en andere facultatief intracellulair dus maakt het ze niet uit

13
Q

in welke 4 fases groeit een bacterie?

A
  1. lag fase: aantal bacteriën neemt nauwelijks toe, ze houden zich bezif met de synthese van celorgaellen zoals ribosomen en enzymen
  2. logaritmische groeifase: het aantal bacteriën vermeerdert logaritmsich
  3. stationaire fase: door uitputting van voedingsstoffen en ophoping van afvalproducten stopt de vermeerdering
  4. afstervingsfase: her aantal bacteriën neemt af
14
Q

bacteriën - gram-kleuring

A

grampositief: veel peptidebruggen en een 30 lagen dikke peptidoglycaanlaag, paars produceren exotoxinen
gramnegatief: minder peptidebruggen, peptidoglycaanlaag 1 dik, rood, maken endotoxinen, extra laag = LPS
de toxines maakt de bacterie dus om zichzelf te beschermen

15
Q

bacteriën - LPS-membraan

A

lipopolysaccharide membraan is een kapsel om bacterie heen -> immuunsysteem reageert op LPS -> bacterie dood -> vrijkomen endotoxinen

16
Q

Bacterien - wat is de functie van endotoxinen?

A
  1. celwand is minder permeabel
  2. minder gevoelig voor antibiotica
  3. celwand is minder gevoeig voor lysozym
  4. spelen een rol bij adherentie (fagocytose)
    - > te veel zorgt voor endotoxine shcokn
17
Q

bacterie - ziehl-neelsel kleuring

A

kleuren mycobacteriën rood aan
laten geen gramkleurstoffen in
andere worden blauw

18
Q

bacterie - waarin kunnen kolonies verschillen

A

kleur, grootte, glans

19
Q

bacterie - koloniemorfologie volgorde

A

kolonies moeten apart liggen op een vaste voedingsbodem, die wordt bewerkstelligd met een renistrijk, waarbij het materiaal door een bepaalde wijze van uitstrijken wordt verdund en de bacterien los komen te liggen

20
Q

bacterien kunnen in 2 groepen ingedeeld worden:

A
  1. fototroop: zetten licht om in bruikbare energie
  2. chemotroof: gebruiken (an)organische verbindingen als energie
    1. autotroof: leven van anorganische verbindingen (CO en ammoniumzuur of nitraten)
    2. heterotroof: organische voedselbronnen (glucose, aminozuren of vitamines) -> belangrijke rol in commensale flora in de mens
21
Q

hoe kunnen bacterien ingedeeld worden qua (an)aeroob

A

auroob, anaeroob, facultatief aeroob of anaeroob en micro-aerofielen (lage zurstofspanning nodig)

22
Q

hoe kunnen aerobe en anaerobe bacterien energie winnen?

A

strict aeroob door respiratie
strict anaeroob door fermentatie of anaerobe respiratie
facultatief: bij zuurstof respiratie en bij afwezigheid fermentatie

23
Q

waardoor wordt de zuurstofafhankelijkheid van een bacterie bepaald?

A
anabole stofwisseling (opbouw en groei) en katabole stofwisseling (afbreken van voedingsstoffen)
bij alles wordt ATP gewonnen
24
Q

op welke 3 manieren kan de katabole stofwisseling plaatsvinden?

A
  • aerobe respiratie: volledige afbraak met als eindproduct CO2 H2O. als laatste elektronen-acceptor fungeert zuurstog
  • anaerobe respiratie: niet de hele elektronentransportketen wordt doorlopen. als laatste fungeert nitraat of sulfaat
  • fermentatie (gisting: geen volledige afbraak en geen zuurstof bij betrokken -> eindproduct een zuur bv pyrodruivenzuur of een alcohol bv ethanol
25
Q

Waar bevindt de S. aureus zich en hoeveel procent van de bevolking draagt het?

A

in het vestibulum nasi en ongeveer 20-30%

26
Q

wat voor soort ligging en gram is s. aureus

A

gram positief en stafylokokken (dus in groepjes)

27
Q

hoe vindt adherentie en binnendringen van s. aureus plaats?

A

adherentie via mucine epitheel en via port d’entree naar binnen

28
Q

waar kan je naar kijken in een (RT)-PCR?

A

er kan gericht gezocht worden naar viraal DNA/RNA -> geamplificeerd door (RT)-PCR -> hiermee kan ook de virale load bepaald worden

29
Q

Hoe kunnen virussen bestudeerd worden qua microscopie?

A

met een elektronenmicroscoop

30
Q

Hoe kunnen bacterien het best onderzocht worden?

A

met een microscoop en kweken

31
Q

hoe kunnen virussen het best onderzocht worden?

A

PCR en serologie

32
Q

hoe kunnen parasieten het best beoordeeld worden

A

microscopie

33
Q

hoe kunnen gisten en schimmels het best beoordeeld worden

A

microscopie, kweek

34
Q

wat is ELISA

A

mbv enzyme linked immuno sorbent assay kan een viruseiwit of de immuunreactie tegen het virus gedetecteerd worden mbv antilichamen

western blot kijkt ook naar antilichaamrespons