pc Flashcards
(15 cards)
1
Q
Monter
A
naar boven gaan
2
Q
Rester
A
Blijven
3
Q
Sortir
A
uitgaan, naar buiten gaan
4
Q
Venir
A
komen
5
Q
Aller
A
gaan
6
Q
Descendre
A
naar beneden gaan
6
Q
Naître
A
geboren worden
7
Q
Entrer
A
binnengaan
8
Q
Retourner
A
terugkeren
9
Q
Tomber
A
vallen
10
Q
Revenir
A
terugkomen
11
Q
Arriver
A
aankomen
12
Q
Mourir
A
sterven
13
Q
Partir
A
vertrekken
14
Q
Passer
A
langskomen, passeren