Pediatrie Flashcards

(265 cards)

1
Q

Witmer

A

Eerste psychologische kliniek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gesell

A

Link tussen kindergeneeskunde en psychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kagan

A

Samenwerking tussen medici en psychologen: new marriage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wright

A

Pediatrische psychologie als groepsidentiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Percentage chronisch zieke kinderen

A

10-15%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Belangrijkste uitgangspunt Science practitioner model

A

Evidence based medicine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gouden standaard Evidence based practice

A

RCT (voornamelijk onder efficacy)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat doet een pediatrische psycholoog

A

Inventarisatie, diagnostiek, behandeling en overleg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Okido onderzoek

A

Ouder-kind interactie DM, overgang DM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

LEAP onderzoek

A

Emotionele problemen adolescenten met DM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Miles-Youth onderzoek

A

Eetgedrag, QoL en mindful parenting bij DM1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

POP onderzoek

A

Ervaren band met ongeboren kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kwaliteit van leven WHO

A

geheel van lichamelijke, psychische en sociale gevolgen van een ziekte en/of behandeling zoals die door de patiënt wordt ervaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoofddomeinen QoL

A

Fysiek, mentaal, sociaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Subdomeinen QoL

A

Sociodemografische factoren, klinische factoren, ziekte-specifieke factoren, psychosociaal functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Doelen QoL onderzoek

A

Beschrijven, vergelijken behandelingen en voorspellingen doen (over mortaliteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Generieke vragenlijsten

A

Gezonde kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ziekte generieke vragenlijsten

A

Alle zieke kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Ziekte specifieke vragenlijsten

A

Voor specifieke ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Effectivity study

A

Onderzoeken vanuit de praktijk, effectiviteit te bewijzen van een behandeling die al effectief bleek in de praktijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Efficacy study

A

Onderzoeken vanuit het lab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Psychometrische eisen

A

Betrouwbaarheid
Validiteit
Hanteerbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Qlic-on

A

QoL via computer: fysiek, emotioneel, sociaal, cognitief.

Verlengt consultatie niet!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Autisme: sociale interactie

A

Non verbaal gedrag, relaties met leeftijdsgenootjes, plezier niet delen, geen wederkerigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Autisme: communicatie
Geen taal/achterstand, geen gesprek kunnen beginnen/onthouden, eigenaardig taalgebruik, geen fantasie
26
Autisme: herhaalde stereotiepe patronen van gedrag en activiteiten
Enorme belangstelling voor zaken, rigide vastzitten aan routines, mototrische gekkigheden, preoccupatie met delen van voorwerpen.
27
Stappen ontwikkelingsproblematiek
Wat is er al gebeurd? Info vooraf, welke onderzoeken zijn er vroeger al gedaan. Anamnese ouders: CBCL Ontwikkelingsanamnese
28
IQ schalen
``` Hoog begaafd: >130 Begaafd: 120-129 Boven gemiddeld: 110-119 Gemiddeld: 90-109 Beneden gemiddeld: 80-89 Zwak begaafd: 70-79 Zeer zwak begaafd: <69 ```
29
IQ onderzoeken
Bayleys: 2 tot 26 maanden 2,7 tot 7 jaar: SONS (non verbaal) 2,6 tot 6,1 jaar: WPPSI 6 tot 16 jaar: WISC
30
ADHD
Aandachtstekort Hyperactiviteit Impulsiviteit
31
ODD
Minimaal 6 maanden patroon van negatief, agressief en opstandig gedrag, minimaal 4 symptomen.
32
Hechtingsproblematiek
Verstoorde sociale relaties die niet bij ontwikkeling passen, voor het 5e jaar en duidelijk zichtbaar in: mislukken sociale interacties, gebrek aan binding met anderen. Er is geen sprake van een ontwikkelingsstoornis en er MOETEN sporen zijn van vroegkinderlijke verwaarlozing.
33
Bronfenbrenner model - sociaal ecologische model.
Micro systeem: onmiddellijke omgeving van het kind Meso systeem: interacties van micro systemen Exo systeem: systeem waarin het kind niet participeert, maar wat wel invloed op het kind heeft (vrienden van ouders). Macro systeem: subcultuur, cultuur en overtuigingen
34
Meest voorkomende kankersoort bij kinderen
ALL: acute lymfatische leukemie Verder: leukemie, hersentumoren, bottumoren, lymfeklier/lymfomen, levertumoren, nasopharynx carcinoom, neuroblastoom, niertumoren.
35
Behandeling kanker
Chemo, chirurgie, radiotherapie
36
Pediatric Medical Stress Model
I. Peri trauma: potentieel trauma II. Early responses: acute traumatische stress, pijn, verlies etc. III. Long term: PTSS Op alle niveau's zijn verschillende interventies mogelijk.
37
Kinderen hersentumoren
Problemen met aandacht en geheugen. Late effecten: cognitieve problemen en sociale problematiek - growing into deficit.
38
Psychosociale gevolgen kinderkanker
Kort: spanning, angst, onzekerheid, verdriet | Lange termijn: angst terugkomen ziekte, meedoen met anderen, anders zijn, achterlopen met school.
39
Lichamelijke gevolgen kinderkanker
Kort: chemo - haaruitval, misselijk, chirurgie - verminking Lang: secundaire maligniteiten, hormonale problemen/onvruchtbaarheid, functiestoornissen, vermoeidheid
40
Specialismen kinderkanker
Pedagogische zorg, educatieve voorzieningen, maatschappelijk werk, psychologen
41
Pediatric psychosocial preventative health model - Kazak
Pyramide vorm: universal, targeted, clinical
42
APGAR
Adaptivity, partnership, growth, affectivity, reasoning
43
HEADDS
Home, education, employement, eating, exrcise, activity/peers, depression, drugs, sexuality, suicide, safety
44
Dexamethason
Wordt gegeven bij leukemie, kan gedragsproblemen veroorzaken. Ook stemming, slaapproblemen en meer eten.
45
Verhoogd risico cognitieve problemen
Radiotherapie, adolescenten en verminkingen
46
Verhoogd risico PTSS bij ouders
Alleenstaande moeders, moeders, extra life events en problematiek voor de diagnose.
47
PRO's in klinische praktijk
Shared decision making, monitoren, bespreken en signaleren.
48
Waarom PRO's
Verhoogd risico problemen met QoL, systematisch monitoren helpt identificeren van deze problemen, betere communicatie en tevredenheid over zorg, kan negatieve gevoelens/onzekerheid wegnemen, delen scherm tijdens gesprek bevordert patiënt participatie.
49
Resultaten KLIK
Emotionele/sociale problemen worden vaker besproken, emotionele problemen worden beter gesignaleerd, artsen meer tevreden over consult, consult duurt niet langer en ouders geven KLIK een 8.
50
Cross-informant variance
Verschil tussen zelf-rapportage en proxy-rapportage. Domein: Meer overeenkomsten in zichtbare domeinen (fysieke klachten) en minder overeekomsten in minder zichtbare klachten (sociaal en emotioneel functioneren) Subgroep: Gezonde kinderen rapporteren lagere QoL dan ouders en zieke kinderen rapporteren hogere QoL dan ouders.
51
Benodigde vaardigheden kind voor invullen vragenlijst
Linguïstische vaardigheden, cognitieve vaardigheden en lange termijn denken.
52
PedsQL domeinen
Sociaal, fysiek, school en emotioneel
53
Interne consistentie
In hoeverre de items binnen een schaal samenhangen, goede samenhang boven de 0.70. Cronbach's alfa.
54
Discriminante validiteit
In hoeverre testen onderscheid kunnen maken tussen groepen.
55
Intra Class Correlations
Interbeoordelaar betrouwbaarheid tussen twee of meerdere beoordelaars op dezelfde afhankelijke variabele. DEZE VAN BELANG SAMEN MET T-TOETS BIJ HARTMAN <0,40 = matig 0,41 - 0,60 = gemiddeld 0,61 - 0,80 = goed >0,80 = zeer goed
56
Resultaten Varni
PedsQL valide instrument voor meten QoL bij kind vanaf 5 jaar. Proxy alleen als primaire uitkomstmaat als kind te ziek of te jong is om de zelf-rapportage af te nemen, anders als secundaire uitkomstmaat.
57
Discrepantie tussen resultaten QoL onderzoeken bij kinderen
Bij Varni werd onderzoek afgenomen door ouders, bij Bastiaansen en Hartman door anderen.
58
Onderzoek Ungar
Dyadisch interview beter in staat om multifactorieel beeld van kind neer te zetten dan zelf of proxy.
59
Discrepantie tussen zelf en proxy
Geen verschil in betrouwbaarheid, maar wel verschil in overeenstemming: meer overeenstemming als de ouders aanwezig zijn.
60
Mediator
Verklarend
61
Moderator
Veranderend
62
Protective factor
Geeft alleen verbetering in stressvolle situatie
63
Resource factor
Geeft zowel in aanwezigheid als afwezigheid van stress bescherming.
64
Aantal transseksuele volwassenen
1/10.000 MV, 1/30.000 VM. Ongeveer de helft van de jongens en meisjes die zich naar een ander geslacht gedraagt wil ook echt het andere geslacht zijn.
65
Erkenning van GD
Sinds 1977 in Nederland.
66
Verschillende vormen genderidentiteit
Vroeger: binaire genderidentiteit. Nu: Genderfluid - soms man, soms vrouw Genderneutraal - geen gevoel van geslacht Pangender - zowel man als vrouw
67
Percentage kinderen dan GD niet houdt
70%, deel daarvan is hetero, deel daarvan is homo
68
Factoren die en rol spelen bij persistentie van GD
- Intensiteit van GD - Hoeveelheid crossgender gedrag - Persistentie GD (meer in biologische meisjes) - Een vroege sociale transitie in biologische jongens - 10-13 jaar is een cruciale leeftijd voor definitieve uitkomsten (veranderingen sociale omgeving, lichamelijke veranderingen en eerste liefdes)
69
Problematiek GD
Kind: vooral internaliseren (depressie, angst). Ook meer autisme binnen GD. Adolescenten: angst, depressie, gedragsproblemen, autisme, eetproblemen, suïcide gedachten. Volwassenen: angst, depressie, suïcide gedachten (30%) en As-2 problematiek. Na geslachtsoperatie minder comorbide psychopathologie, maar nog steeds meer dan in normale populatie.
70
Watchful waiting (aanpak kinderen <12 jaar)
Kind < 12 jaar ruimte geven om zichzelf te zijn, duidelijk zijn dat dit om crossgender gedrag gaat, probeer contact met leeftijdsgenoten/vrienden eigen geslacht te stimuleren en grenzen stellen aan crossgender gedrag (niet in rokje naar school). Focus ligt op emotionele, gedrag en familieproblemen en niet op de GD. Op deze manier wordt er niet te snel aan toegegeven, omdat 70% geen GD blijft houden. Als kind boven de 12 jaar, dan kan over worden gegaan op puberteitsremmers en aanpak bij adolescenten.
71
Reparative therapy
GD laten verdwijnen
72
Early social transitioning
Snel overgaan tot overgang bij GD
73
Aanpak adolescenten
1. Diagnostische fase (intake, individuele gesprekken, oudergesprek, psychologisch/psychiatrisch onderzoek, voorlichting hormonen, advies en informed consent) 2. Puberteitsremmers: DECAPEPTYL (GnRHa) zodat beslismoment wordt uitgesteld en beter resultaat na de GAB. Niet ontwikkelen van secundaire geslachtsorganen. Geen comorbiditeit, goede steun en niet roken van belang! 3. Cross-seks hormonen: verandering naar ander geslacht. OESTRADIOL - MV (oestrogeen) SUSTANON - VM (androgeen)
74
Aanpak volwassenen
1. Diagnostische fase (intake, individuele gesprekken, psychologisch/psychiatrisch onderzoek, voorlichting hormonen, advies en informed consent) 2. Behandelfase: operatie. Voor operatie patiënt één jaar lang in gewenste sociale rol leven. VM: mastectomie (verwijderen borsten), hysterectomie (verwijderen baarmoeder met/zonder eierstokken), metaidoioplastiek (kleine penis maken door clitoris te verlengen), falloplastiek ('echte' penis maken met/zonder plasbuisverlenging). MV: vaginaplastiek (diameter penis, soms met huidtransplantatie of darm-vagina plastiek), Facial Feminization Surgery, ademsappelreductie, stemoperatie.
75
Differentiaal diagnose bij GD
Body dysmorphic disorder, psychose, borderline, ASS, dissociatieve stoornis.
76
Risicofactoren voor spijt
Inadequate diagnose, ontgoochelende sociale transitie fase, negatieve uitkomsten chirurgie, twijfel vooraf bij patiënt.
77
Evidence based medicine
Klinisch handelen dient te worden gebaseerd op gedocumenteerde effectiviteit en doelmatigheid.
78
Evidence based practice
Valt niet alleen behandeling onder, maar ook diagnostiek en hoe je met patiënten omgaat en om dit allemaal zo veel mogelijk op wetenschappelijk praktijk.
79
Evidence based treatment
Behandeling die je uitvoert zoveel mogelijk gebaseerd op de wetenschappelijke praktijk.
80
Evidence based assessment
Testinstrumenten valide en betrouwbaar.
81
Fetal programming hypothesis
De omgeving in de baarmoeder kan de ontwikkeling van de foetus beïnvloeden (geen gen-omgeving interactie, maar atypische gebeurtenissen zijn de oorzaak). Genen leiden de ontwikkeling, de omgeving beïnvloedt deze.
82
Mismatch theorie
Discrepantie tussen leven in de baarmoeder (bijvoorbeeld weinig eten) en echte wereld (veel eten) zorgen voor problemen (zoals HVZ).
83
Epigenetica
Verandering van fenotype zonder verandering van het genotype. Het is nurture affecting nature.
84
Negatieve invloeden per trimester
1e trimester: hartfalen, doof, genitale abnormaliteiten | 2e en 3e trimester: somatische groei storing, laag geboortegewicht en skelet abnormaliteiten.
85
Barker hypothese
Kinderen met laag geboortegewicht door ondervoeding tijdens zwangerschap verhoogde kans op HVZ en DM op latere leeftijd.
86
Invloed van stress op de foetus
Cortisol wordt normaal tegengehouden door de placenta, maar bij teveel stress of door het niet adequaat tegenhouden van de cortisol komt dit bij de foetus terecht. Daarnaast zorgt cortisol bij de moeder voor verslechtering in de slagaderlijke stroom tussen moeder en foetus. Kind raakt gewend aan omgeving met veel cortisol, deze mate past na de geboorte niet bij de omgeving. Daardoor kan het kind bij een moeilijke/stressvolle situatie ineens heel veel cortisol aanmaken.
87
Problemen tijdens leven van het kind bij moeder met veel stress
Baby: negatief temperament, negatieve reacties bij nieuwe situaties, meer huilen, slaapproblemen. Peuter/kleuter: gedragsproblemen, negatief temperament, druk, rusteloos, problemen met aandacht regulatie Basisschool/puberteit: gedrags- en emotionele problemen, aandacht en concentratieproblemen, hyperactiviteit, cognitieve problemen, lagere mentale en motorische ontwikkelingsscores op intelligentietests, minder goed presteren op leer- en geheugentaken en lagere schoolcijfers.
88
Andere factoren die een rol kunnen spelen naast de fetal programming hypothesis.
Genetische factoren: moeder voor zwangerschap al emotionele klachten, 80% van depressieve klachten is chronisch en keert terug. (problemen kind niet door blootstelling aan prenatale stress) Rater bias: moeder heeft negatieve perceptie van kind (anders interpreteren van gedrag en negatieve perceptie) Roken Alcohol Emotionele klachten kunnen tot mindere ouder-kind interactie leiden.
89
Kempenonderzoek
Zwangeren vragenlijsten over depressie en angst. Klachten 1e trimester: internaliserende gedragsproblemen bij jongens. Klachten 3e trimester: totale/internaliserende/externaliserende gedragsproblemen bij meisjes. Studie 2: meisjes van moeders met veel emotionele klachten hogere cortisolniveaus. Studie 3: meisjes van moeders met veel stress laten meer internaliserende gedragsproblemen zien als de moeder minder structuur bieden tijdens de taak en meer vijandigheid vertonen.
90
Beschermende factoren stress bij moeder
Steun, ontspanning, sensitieve ouder-kind interactie na de bevalling en positief temperament van het kind.
91
Overgewicht kind
BMI > 25: overgewicht (tussen 85-95e percentiel) BMI > 30: obesitas (boven 95e percentiel) BMI > 40: morbide obesitas (BMI < 18: ondergewicht) Overgewicht is vanaf jaren 80 toegenomen. Kijken naar de groeicurve bij kind in plaats van BMI (vetverdeling verandert namelijk tijdens de ontwikkeling): groeicurve neemt lengte, gewicht, geslacht en leeftijd mee. Maar 2% van obesitas is erfelijk aangelegd. Obesitas is een medisch criterium: overmaat aan vetweefsel.
92
Wat zijn de kenmerken van het metabole syndroom
- Centrale obesitas - 2 of meer van de volgende symptomen: verhoogde triglyceriden, laag HDL, verhoogde bloeddruk en verhoogde nuchter bloedglucose.
93
Ontstaan overgewicht
Normale reactie op dikmakende omgeving, de oorzak is een langdurige positieve energiebalans. Soms is de energiebehoefte van een kind niet goed ingesteld, kan soms zelfs dik worden als het kind overwegend gezond eet - ieder kind is uniek.
94
Rol van professional
Faciliteren in dienst van het proces van de ouders en het kind, coachen (in plaats van behandelen) en inspireren (in plaats van dirigeren). Belemmerende en succesfactoren benoemen is daarin van belang.
95
Adiposity rebound
Tijdens het eerste levenjaar stijgt de BMI, tussen 4 en 6 neemt deze af en neemt daarna weer toe. Bekend is dat bij kinderen met 'early timing', waarbij het BMI eerder toeneemt dan bij adiposity rebound, dat deze meer kans hebben op het ontwikkelen van obesitas op latere leeftijd.
96
Ideaal leerproces bij obesitas
Zelfregulerend gedrag aanleren. Meer controle van de ouders leidt namelijk tot minder zelfregulatie vaardigheden.
97
Interventies overgewicht
Voedingsadviezen, bewegingsprogramma's, gedragstherapie, ouderbegeleiding, residentiele behandeling, chirurgische en medicamenteuze behandeling. Gecombineerde levensstijl interventies effectief en community based/gezinsprogramma's effectiever dan schoolprogramma's. Van belang is faciliteiten van proces, coachen in plaats van behandelen en inspireren in plaats van dirigeren.
98
Multidisciplinair behandelconcept van Braet
Door aangepaste voedings en bwegingspatroon een blijvende gedragsverandering bewerkstelligen die blijvend is, door middel van gedragstherapeutische technieken en zelfregulatie vaardigheden. Doel is gewichtsstagnatie. Andere onderdelen: anders eten, meer bewegen, psycho educatie en follow up.
99
Chirurgische methoden
Depressie en suïcide nemen niet af, binge eating blijft, veel neveneffecten (tekort vitaminen), verhoogde kans op complicaties, verhoogde kans op mortaliteit.
100
Contigente wederkerigheid
Interactie tussen moeder en kind tijdens voedingsrelatie. Kind communiceert zijn behoeftes en moeder reageert hier sensitief op.
101
% problemen tijdens speenperiode
20-30%
102
Failure to thrive
4% van de kinderen heeft eetproblemen in zo'n mate dat het invloed heeft op de groei van het kind.
103
Somatisch-symptoom stoornis
Een of meerdere klachten waar de betrokkene onder lijdt, of die het dagelijks leven in significante mate verstoren. Excessieve gedachten, gevoelens of gedragingen samenhangend met de lichamelijk klachten: - Disproportionele/persisterende gedachten over ernst van de klachten - Persisterende hoge mate van ongerustheid over gezondheid - Excessief veel tijd en energie besteden aan de symptomen of gezondheid Specificeer: met pijn (was eerst pijnstoornis), nadruk ligt op lijdensdruk in plaats van functieverlies.
104
Conversistoornis
Symptomen van verandering in willekeurige motorische of sensorische functies.
105
Functionele klachten volgens PAZ/LVMP
Klacht moet objectief waarneembaar zijn (dus niet pijn), moet een functie voor het kind hebben en moeten bij voorkeur aanwijzingen van psychogene factoren hebben.
106
Medisch onverklaarde somatische symptomen (Husain)
Klachten hoeven NIET objectief of zichtbaar gemaakt te worden. Indeling clusters: neurologisch, cardiovasculair, gastro-intestinaal of pijn/zwakte.
107
MOK Klassieke conditionering
Respons van zenuwstelsel die optreedt na stimulus, kan gekoppeld raken aan een tegelijkertijd optredende neutrale stimulus.
108
MOK Operante conditionering
Gedrag wordt versterkt door aangename consequentie of het ontlopen door een onaangename consequentie
109
MOK Sociale leertheorie Bandura
Nadoen gezinslid
110
MOK Cognitieve theorie
Kind vat symptomen op als ziekte, verhoging van lichamelijke gewaarwording wat de lichamelijke symptomen weer versterkt.
111
MOK CG modellen
Symptomen ontstaan door samenhang cognities, gedragingen en fysiologie.
112
MOK Systemisch model
Betrokkenheid gezin bij ontwikkeling en instandhouding van MOK
113
MOK Psychodynamisch
Symptomen zorgen voor het uit de buurt houden van een onbehaagd gevoel uit het bewuste
114
MOK Disability-stress-coping
Risicofactoren op intrapersoonlijk, sociaal en ecologisch gebied voor MOK
115
MOK Common Sense of Illness
Kind reageert op ziekte door representatie van probleem, hoe probleem wordt gehanteerd en hoe eigen coping wordt gewaardeerd. Ontspanningsoefeningen en biofeedback: richten op fysiologische oorzaak die klachten in stand houden, trainen om sympathische reactie te verlagen.
116
Theorieën conversiestoornis
CS door stoornis in communicatie tussen verschillende hersengebieden, CS door stoornis in aanzet van beweging, CS door teveel inhibitie van beweging.
117
Conversiestoornis eerste gesprek
Met kind en ouders: kijken hoe interactie is
118
Hoe conversiestoornis communiceren
We nemen de klachten erg serieus en we begrijpen dat de klachten erg vervelend zijn. We hebben gelukkig geen medische oorzaak kunnen vinden, maar er is iets anders aan de hand. Hierdoor geven de hersenen geen seintjes meer door aan de benen, waardoor je niet meer kunt lopen. De psycholoog is hierin de professional en die kan je daarbij helpen.
119
Uitgangspunten klinische behandeling conversiestoornis
Voordat klinische behandeling: ontslag vanuit medische diagnostiek/behandeling! Zes uitgangspunten: Eigen verantwoordelijkheid van het kind (los van ouders), nauwe betrokkenheid van arts bij kind en ouders, kortdurend (7-10 dagen), zeer hoog tempo, onder druk kind naar 'beslispunt' brengen, restsymptomen worden niet geaccepteerd.
120
Kernaspecten van klinische behandeling
Geef kind de legitimatie om gezond te worden, goede vertrouwensrelatie met kind en ouders, herstel van autoriteit van ouders, hard werken met alle objectiveerbare klachten, openheid in het team.
121
Doelen neonatologie
Evaluatie van effect van behandeling, informatie verstrekking naar de ouders, secundaire preventie, wetenschappelijk onderzoek.
122
Rol van psycholoog bij neonatologie
Follow up (grootste gedeelte), signaleren, doorverwijzen, begeleiding van ouders/gezin, onderwijs NICU en wetenschappelijk onderzoek.
123
Gevolgen vroeggeboorte ouders
Emotionele coping, gevoelens van rouw, schuld, falen, boosheid, verlangen naar normale situatie, shock, plotseling verdriet, ongerustheid, machteloosheid, isolatie.
124
Percentage moeders PTSS bij vroeggeboorte
26-41%
125
Percentage postpartum depressie bij vroeggeboorte
39%
126
Acute stress moeders en vaders bij vroeggeboorte
35% moeders en 24% vaders
127
PTSS na 30 dagen bij vroeggeboorte (moeders en vaders)
15% moeders en 8% vaders
128
Gevolgen vroeggeboorte voor kind
Problemen bij: visus, gehoor, aandacht, sociaal, gedrag, visueel-motorisch, taal, leerproblemen, maar vooral EXECUTIEF! Op moment bevalling problemen met longrijping, aanpassing van de bloedsomloop, vocht/voeding/suiker huishouding, temperatuurregulatie.
129
BSID-III (Bayley's)
Cognitief, fijne motoriek, grove motoriek, taal | Onder de 3 jaar.
130
STIPP onderzoek
Interactie tussen vroeggeboren kind en ouders op gang brengen. Resultaten: Interactie: positief en sensitief met kind omgaan Bij kind: verbetering mentale, motorische en gedragsproblemen. Moeder: geen invloed op psychisch welbevinden.
131
Pasgeborene
0-28 dagen
132
Zuigeling
0-365 dagen
133
Embryo
0 tot 85e dag bevruchte eicel
134
Foetus
Vanaf 85e dag tot geboorte
135
Levenvatbaar is discutabel
Vanaf 24 weken in principe behandelen (dan hersenen nog maar op 25% - verschil in hersenvolume en complexiteit!!), tenzij ouders/doktoren redenen om het niet te doen, vanaf 25 weken sowieso behandelen. Bij 24 weken is overlevingskans 50%. Discussie gaat dan niet zozeer over overleven, maar over de kans op handicaps op latere leeftijd.
136
A terme
Op tijd geboren (37-42 weken)
137
Prematuur
Voor 37 weken
138
Serotien
Na 42 weken geboren
139
Immatuur
Niet levensvatbaar
140
Amennoroe
Zwangerschap vanaf de eerste dag van de laatste menstruatie
141
Dysmatuur
Te licht voor zwangerschapsduur LBW: <2500 VLBW: <1500 ELBW: <1000 ILBW: <750
142
Macrosoom
Te zwaar voor zwangerschapsduur
143
Perinatale sterfte
Sterfte tijdens zwangerschap of net na zwangerschap
144
Apgar score
Kleur, ademhaling, hartfrequentie, tonus en reflex prikkelbaarheid.
145
Hard is zacht
Harde uitkomstmaatregelen zoals IQ worden vaak gemeten, maar het is veel belangrijker wat de QoL en levensverwachting is van het kind.
146
High prevalence, low severity
Milde beperkingen bij bijvoorbeeld vroeggeboorte en CHD komen veel voor.
147
Terugkerende hoofdpijn
Minimaal 3 episodes van pijn in een periode van 3 maanden.
148
Chronische hoofdpijn
Pijn die continu aanwezig is en die minimaal 3-6 maanden bestaat.
149
Nociceptieve pijn (weefselpijn)
- Pijnzenuw - Hersenen - Negatief ervaren gelokaliseerd pijngevoel
150
Neuropathische pijn (zenuwpijn)
- Zenuwbeschadiging - Kortsluiting en spontane prikkels in de zenuw - Zorgen voor pijnlijk huidgebied - De hersenen verbinden de pijnprikkel aan eerdere ervaringen - Angst en pijngedrag Pijn hier is meer diffuus dan nociceptieve pijn.
151
Pijnpoort mechanisme van Melzack & Wall
Wanneer je pijn hebt geeft het ruggenmerg schadelijke prikkels door aan ons centraal zenuwstelsel, dit heet pijngewaarwording en kan gezien worden als een poort die open en dicht gaat. Het centraal zenuwstelsel, emoties en cognities kunnen deze poort bedienen en zo voor meer of minder pijn zorgen. Pijn dus gedeeltelijk als psychogeen gezien!
152
Meetinstrumenten hoofdpijn
Vragenlijst: Pediatric Pain Questionnaire Pijndagboek Gestructureerde interviews Observaties
153
Medische interventies hoofdpijn
1. Medicatie: gedoseerd en regelmatig. Niet-narcotische medicatie voor milde pijn (perifere zenuwstelsel, buiten CZS), narcotische voor matige tot ernstige pijn. 2. Slaap bevorderende technieken 3. Relaxatie van spieren : biofeedback (bij spanningshoofdpijn en migraine) 4. TENS (transcutaneous electrial nerve stimulation): pijn voelt als tinteling
154
Psychologische interventies hoofdpijn
1. Relaxatie: ontspanning spieren en beter doorvoelen van lichaam. 2. Imaginatie 3. Cognitieve gedragstechnieken: helpende gedachten 4. Operante technieken: nagaan wat ziektewinst is, welke fysieke strategieën worden toegepast om minder pijn te ervaren en hoe reageert omgeving op klachten 5. Self-statements 6. Biofeedback
155
Voordelen hoofdpijncarousel
- In één dagdeel - Klacht staat centraal - Klacht wordt uit verschillende invalshoeken bekeken - Kosteneffectief - Fijner voor de patiënt: hoeft niet meerdere keren naar het ziekenhuis
156
Van terugkerende naar chronische pijn
Pijn kan chronisch worden: bijvoorbeeld bij ontsteking, als deze over is dan kan de hoofdpijn nog wel aanhouden - de innerlijke alarmbellen blijven afgaan. Deze alarmbellen moeten opnieuw worden ingesteld. Als dit niet gebeurd kan de hoofdpijn chronisch en functioneel worden.
157
Instandhoudende factor hoofdpijn
Inactiviteit
158
Verergerende factor hoofdpijn
Copingstijl
159
Stroomdiagram hoofdpijn
Oorzaak? - Gedachte - Gevoel - Gedrag (en dat heeft weer invloed op oorzaak).
160
Behandelingen algemeen hoofdpijn
Ontspanningsoefeningen, advisering leefstijl, advisering school, soms verder psychologisch onderzoek, advisering ouders/kind, individuele begeleiding van kind.
161
Encopresis DSM
Tenminste éénmaal per maand voor minimaal drie maanden, vanaf 4 jaar.
162
Uitleg obstipatie
Door het oprekken van de endeldarm wordt de endeldarm slap, waardoor deze vergroot wordt en de poep veel ruimte inneemt (scybala). Daardoor wordt het moeilijker om het uit te poepen. Overloopdiarree is de poep die langs de scybala loopt. De poepdrang verdwijnt na een tijdje, waardoor de poep langer in de endeldarm blijft en waardoor er steeds meer vocht uit de scybala wordt gehaald. Hierdoor wordt het nog harder. Het kost tijd om de endeldarm weer op normale niveau te krijgen, soms wel tot een jaar.
163
Oorzaken fecale incontinentie
Psychosociaal: aandacht vragen (te weinig aandacht moeder), ziektewinst, gemakzucht, uitstelgedrag
164
Oorzaken obstipatie
Psychosociaal: informatieverwerkingsstoornis (autisme, aandachtstekortstoornis, leerstoornis), life-events, gezinsproblemen, schoolproblemen, opvoedingsproblemen, trauma's.
165
Gevolgen fecale incontinentie
Schaamte, verdriet, woede, angst, sociale problemen.
166
Gevolgen obstipatie
Schaamte, verdriet, woede, angst, schoolverzuim, ophoudgedrag door angst en pijn, gedragsveranderingen, interactie ouder-kind.
167
Aanpak obstipatie
Voeding/drinken, goede positie op de wc, familie inlichten en technieken aanleren, meer bewegen, medicatie (laxantia - macrogel/lactulose of klysma's - polyethylene glycol)
168
Psychologische behandeling obstipatie
1. Psycho-educatie 2. Ontangsten (5x) 3. Toilettraining Doel tijdens behandeling is meer poepen, na behandeling om schoon te blijven.
169
Aanpak fecale encopresis
Vaste momenten voor naar de toilet gaan, tijd aan verbinden, belonen voor op school blijven, consequenties verbinden aan ongelukken (schoonmaken).
170
Monosymptomatische enuresis
'S nachts in bed plassen
171
Symptomatische enurisis
Overdag en 's nachts plassen
172
Percentage organisch defect bij enurisis
1-3%
173
Oorzaken enurisis
Vooral 'unawareness' van brein voor signalen uit de blaasregio, blaas wel in staat om signaal naar de hersenen, maar de hersenen geen signaal terug. Daarnaast kan de blaas capaciteit verminderd zijn, kan de nachtelijke productie van urine door vasopressine verhoogd zijn en is er vaak sprake van een vertraagd rijpingsproces (niet ontwikkelen van vaardigheid om sensaties van de blaas te voelen, eigenlijk hetzelfde als die unawareness).
174
Behandelmethoden enurisis
1. Leefadviezen: meer gewoon drinken en minder thee/koffie/caffeïne dranken 2. Opnemen: kind 's avonds wakker maken, maar werkt niet goed want ouders vaak al te laat. 3. Kalendermethode: aan de ene kant goede motivatie voor kind als hij ziet dat het bedplassen begint af te nemen, maar kan ook juist zorgen voor negatief zelfbeeld. 4. Plaswekker (vanaf 6 jaar): doel is wekdrempel verlagen. Werkt heel goed, maar kind moet gemotiveerd zijn - kan soms lang duren voor resultaat, is erg intensief en sommige kinderen worden niet wakker van de wekker of zetten hem uit. 5. Droogbedtraining: combinatie van wekschema, blaastraining verschoenen en positieve oefeningen, thuis of in het ziekenhuis. Vanaf 8 jaar, goede motivatie nodig, erg duur en zeer intensief. Zonder plaswekker minder effectief. 6. Medicatie: nooit oplossing, zorgt eerder voor tegenovergesteld effect want werkt niet op de hersenen dus je leert er niets van. Desmopressine (MINRIN): stopt productie van urine voor een paar uur. Hoge kans op terugval na stoppen, wel geschikt als aanvullend middel.
175
Behandeling nat overdag
Mictiedagboek, uitvoerige intake, gestandaardiseerde uitleg aan ouders en kind, training.
176
Gevolgen encopresis
Ouder-kind relatie onder druk, schaamte, depressie, pesten, isolatie, 20-30% als volwassenen klachten.
177
Behandelstappen encopresis
1. Poepkalender 2. Toilettraining: 4 weken 3. Schoonmaakfase (2-4 maanden), onderhoudsfase (4 maanden) en afbouwfase (training afbouwen). Bij 60% effectief!
178
Hoeveel DM1 en DM2
70.000 en 1.000.000
179
Hoeveel kinderen/volwassenen met DM
6.000 en 60.000
180
Normale glucosespiegel
2,7 -8,1
181
Glucagon
Geeft opgeslagen suikers in de lever vrij, geven bij hypo, heel effectief! Binnen 10 minuten weer op de been.
182
Adolescentie DM
Eigen identiteit, rol van ouders minder en van peers meer, autonomie, zelfbeheersing, abstract denken, info-verwerkingscapaciteit. Meer zelfreflextie en bewustwording van gedachten en gevoelens.
183
Groepspoli DM
Take Control
184
Wysocki DM
Excessive IDDM (weinig sturing ouders) geeft nadelige DM uitkomsten. Constrained IDDM (veel sturing ouders) zorgt voor betere adherence en betere diabetes controle. Appropriate IDDM (normale sturing) hadden meer kennis in vergelijking met de andere twee groepen.
185
Health belief model
Als je DM serieus neemt en gelooft in de behandeling en meer therapietrouw, dan meer controle over DM.
186
Personal beliefs model
Medieert relatie tussen persoonlijke variabelen en zelfzorg.
187
Motivational interviewing DM
Doel is motivatie voor gedragsverandering. Onderdelen: awareness building, alternatieven, problemen oplossen, keuzes maken, doelen stellen, vermijden/confronteren. Methoden: Positief bekrachtigen, puber zelf met argumenten naar voren laten komen, hoeveelheid vertrouwen bij puber vergroten en ambivalentie tussen gedrag en gewenste uitkomst benadrukken. Resultaten: betere HbA1c, hogere tevredenheid over leven, perceptie van DM serieus, sterker geloof dat eigen acties invloed hebben, perceptie dat DM minder impact op leven heeft, minder zorgen/angst en positievere wellbeing
188
PTSS bij ouders DM
Na 6 weken, 6 maanden en 12 maanden: Moeders: 22, 16, 20 Vaders: 25, 10, 8
189
Rol psycholoog bij DM
Intake (rouw, PTSS, angst, premorbide functioneren, contact opbouwen). Werkwijzen: motivational interviewing, oplossingsgericht werken, CGT, EMDR, rolverdeling in het team (oevers zijn regels van kinderarts en de rivier is het kind zelf)
190
Aantal kinderen 10 jaar na diagnose een DSM criterium
1/3
191
Percentage van therapietrouw dat door psychologische factoren wordt verklaard
50%. Psychologische behandelingen blijken HbA1c en psychosociaal welbevinden te meten.
192
Baby, kleuter (0-3 jaar)
Algemeen: groei, ontwikkeling, hechting DM: problemen met eten, geen ziektebegrip, machtsstrijd
193
Kleuters (4-6 jaar)
Algemeen: autonomie, verkennen, meer peers DM: vaardigheden leren en keuzes maken in voeding.
194
Schoolleeftijd (7-9 jaar)
Algemeen: cognitieve vaardigheden ontwikkelen abstract denken, zelfbeeld. DM: meer vaardigheden leren, zelf leren plannen
195
Pre-adolescentie (10-12 jaar)
Algemeen: autonomie, last van hormonen DM: SHIFT verantwoordelijkheid van ouders naar kind, maar tegelijkertijd moeilijk te controleren glucose waarden.
196
Adolescentie (13-17 jaar)
Algemeen: relaties, alcohol, autonomie, zelfbeheersing, abstract denken. DM: strenge regels nodig, eetgedrag anders, afname van de diabeteszorg door sociale omstandigheden.
197
Belangrijkste voorspeller voor gezinsproblemen bij DM
Gezinsproblemen voor diagnose
198
Verschil depressie DM en gezonde kinderen
Weinig verschil tussen!
199
Verschil eetproblemen DM en gezonde kinderen
2 x zo hoog in DM
200
DM angst
Prikangst
201
Risicofactoren voor ontstaan van cognitieve klachten bij DM
- Vroege onset van ziekte (<5 jaar) - Ernstige hypo's - HbA1c > 9% (onder de 7,5 is normaal)
202
Factoren die invloed hebben op de ontwikkeling van het brein in DM
Ernstige hypo's, chronische hypers (wattenbol, niet goed kunnen nadenken), DKA (diabetic ketoacidosis) en fluctuerende gloedglucose waarden (kan misschien wel de belangrijkste zijn, maar nog te weinig onderzoek!)
203
Commotio cerebri
Hersenschudding
204
Contusio cerebri
Hersenkneuzing
205
Prognose THL
Leeftijd, ernst van letsel, duur van PT, locatie van letsel, gezin, omgeving, herstel van de eerste maanden, premorbide functioneren.
206
Gevolgen van THL
Lichamelijk: vermoeidheid, prikkelgevoeligheid, epilepsie Cognitief: verwerkingssnelheid (!!), aandacht, concentratie, IQ kan afnemen, executieve functies Gedragsmatig: ongeremdheid, impulsiviteit of juist extra rem Sociaal-emotioneel: niet kunnen meekomen met de rest, verwerkingsreacties.
207
Interventies THL
Psycho-educatie van familie, cognitieve remediatie en compenserende technieken, CGT (tegen agressief gedrag), positieve gedragsmatige steun en familie interventie (met FPS - family problem solving), medicatie.
208
Definitie astma
Aanvalsgewijs optredende reversibele obstructie van de lagere longwegen.
209
Drie pathologische kenmerken van astma
1. Bronchoconstrictie 2. Bronchusobstructie 3. (Eosine?) bronchiale inflammatie
210
Twee hoofdgroepen voor wheezers
Viral induced wheezers & multiple trigger wheezers (deze lijkt meer op astma, met andere triggers dezelfde symptomen)
211
Risicofactoren voor astma
- Verminderde longfunctie - Virale infecties - Atopie: allergische aanleg - Bronchiale hyperreactiviteit: prikkelbare luchtwegen - Roken
212
Schadelijke aspecten bij astma
- Non adherence - Niet kunnen herkennen van de symptomen - Biologische marker: uitademen van NO (is een indicatie voor een luchtweginfectie) - Omgevingsfactoren: luchtvervuiling, pollen, vochtig huis, aanwezigheid van andere astma triggers
213
Genen bij astma
ADAM33 BHR Sprake van gen-gen interactie als gen-omgevingsinteractie bij het astma-fenotype: verschilt per kind wat de etiologie is.
214
Drie patronen bij astma
1. Chronisch: iets onder het normale, geen exacerbaties. 2. Episodisch: iets onder normale met exacerbaties 3. Aanhoudend: ver onder normale met ook exacerbaties
215
Waarom roken schadelijk bij astma
Niet alleen nog schadelijk voor de longen en kan een astma-aanval aanzetten, maar roken maakt ook de hoofdbehandeling van corticosteroïden deels of geheel ineffectief.
216
Drie kenmerken van longobstructie
Samentrekken spiertjes, zwelling van de slijmvliezen en meer slijmvorming.
217
Inhalatiecorticosteroïden
Anti-inflammatoire inhalatie, is de hoeksteen van de behandeling van astma! Daar wordt als eerste mee gestart, samen met SABA voor eventuele kortdurende verlichting. Als geen effect, dan verdubbeling en daarna pas LABA. Effect is pas te merken na een aantal dagen of weken. Zorgen voor vermindering van symptomen verbetering van luchtwegen en afname van gevoeligheid. Soorten (!!) BECOTIDE PULMICORT FLIXOTIDE
218
Kortwerkende bèta antagonisten
SABA, gebruikt als rescue medicatie, wordt naast inhalatiecorticosteroïden gebruikt. Soorten (!!) VENTOLIN SALBUTAMOL BRINCANYL
219
Langwerkende bèta antagonisten
LABA, wordt gegeven als verdubbeling van inhalatiecorticosteroïden niet heeft geholpen. Verbeteren de longfunctie. Soorten (!!) SEREVENT FORADIL
220
Systemische corticosteroïden
Prednison
221
Rol van psycholoog bij astma
Astma educatie aan patiënt en ouders, identificatie van psychologische barrières en implementatie van psychologische interventies (astma self-management is een groot gedeelte hiervan!). Heel belangrijk om angst na aanval te verminderen. Andere psychologische effecten van astma: isolement, schaamte (inhalers), ontwikkeling, inspanningsklachten, puberteit/adolescentie.
222
Psychologische interventies astma
Self-management training, probleem oplossend vermogen, aanmoedigen voor verdelen van het management passend bij het kind, motivational interviewing, psychofysiologisch (relaxatietraining, biofeedback), web-based.
223
CF diagnose basis
Zweettest: positief bij Cl/Na > 100 mmol/l of Cl>Na 60-100 mmol/l Verder - DNA mutatie analyse - Potentiaal verschil op slijmvlies a. neusslijmvlies (nasal potential difference NPD) b. rectumslijmvlies (intestinal current measurement ICM)
224
Belangrijkste gen CF
DeltaF508 voor gen CFTR
225
Pathologie CF
- Ernstige, chronische bacteriële longinfecties - Chronische kaakholte-ontsteking - Ernstige leveraandoening (levercirrose) - Malabsorptie darm - Pancreas insufficiëntie - Meconium-ileus: verstopping darmkanaal bij baby - Zweetconcentratie Cl- verhoogd - Mannen onvruchtbaar, vrouwen minder onvruchtbaar
226
Belangrijkste doodsoorzaak
Pulmonale complicaties
227
Schadelijke bacterie voor CF
P. aeruginosa
228
CF behandeling
Bevorderen luchtwegklaring (bronchiaal toilet oefeningen), optimaliseren voedingstoestand (110-150% van aanbevolen dagelijkse hoeveelheid en enzymtabletten, ADEK vitaminen), vernevelen anti-inflammatoire middelen, beweging.
229
Peuters met CF
Eten is essentieel, maar bij peuters lastig, moeten medicatie nemen en veel preventievragen bij de ouders (kunnen te voorzichtig worden).
230
Schoolleeftijd CF
Kind herkent gevolgen CF, meer medicatie, soms opname begrip van omgeving (pesten, angst, depressie, 57% van CF schoolleeftijd kinderen heeft vragen over CF goed).
231
Adolescentie CF
Vorming eigen persoonlijkheid, sociaal functioneren, acceptatie peers. Door CF: kleiner, latere puberteit, zelfbeeld, compliance belangrijk maar gaat vaak minder, 'isolatie zonder isolement'. Longfunctie per jaar met 1% achteruit.
232
Intuïtief ouderschap
Ouders weten intuïtief wat ze met kinderen moeten doen.
233
Baby's at risk
Prematuren, overmatig huilen, meerlingen, sociale interacties (willen niet eten/slapen), chronisch/ernstig zieke kinderen
234
Wetenschappelijke fundering VIB
Meer zelfvertrouwen bij ouders, betere sensitiviteit bij V/M, betere hechting bij moeders met traumatische zwangerschap/bevalling, betere hechting vaders en moeders in het algemeen, sterkere effecten bij vaders van hechting.
235
Groei van jongens
Eind van de puberteit, 15 jaar
236
Groei van meisjes
Groeien het meest voor de menstruatie, na de menstruatie stopt de groei voor het grootste gedeelte (96% van volwassen lengte). Gemiddelde leeftijd menstruatie is 13 jaar. Voor puberteit weinig verschil tussen jongens en meisjes.
237
Verschil normale en abnormale groei
- Groeicurve (kijken of de groei normaal is) - Oude groeigegevens - Groei in de familie - Puberteitsontwikkeling in familie
238
Groeikanaal
Bereikt kind tussen 2 en 3 jaar
239
Behandeling te grote jongens en meisjes
Percutane epiphysiodese van been, groeischijven beschadigen.
240
Behandeling te kleine meisjes
Groeihormoon (oestrogeen): bij lage dosis komt groei van lichaam en borsten op gang. Vroeger hogere dosis gegeven bij lange meisjes om de menstruatie op gang te laten komen, maar zijn aanwijzingen voor dat ze moeite hebben met zwanger worden op latere leeftijd.
241
Behandeling te kleine jongens
Testosteron (sterker dan oestrogeen), hoge dosis. Normaal verhoogd de testosteron bij jongens vanzelf als de testes 20-25 mL inhoud hebben en wordt daarmee de groeispurt in gang gezet.
242
DOBHaD
Development Origins of Health and Disease. Barker hypothese: lager geboortegewicht was gerelaterd aan HVZ op latere leeftijd. Predicive adaptive response!
243
Hoe stress bij moeders meten
Vragenlijsten, observaties, gedragstaken, hersenonderzoek, longitudinaal onderzoek, hartslag meten.
244
Conclusie onderzoek van den Bergh
Angst van de moeders is gerelateerd aan foetaal gedrag (meer actief, minder diepe slaap), temperament bij baby en kind (irriteerbaarheid, regulatieproblemen), zelfgerapporteerde angst en depressie bij kind en adolescenten, HPA-as in adolescentie, ADHD symptomen bij kind/adolescent/volwassene, bij volwassenen lager IQ
245
PELS onderzoek
Hersenonderzoek bij baby's. Auditory oddball paradigma: één toon is anders dan de rest. En een audiovisuele taak met congruentie en incongruentie tussen blij/angstig. Conclusie: hoe hoger de angst van de moeder, hoe hoger de reactie op de 'gewone' toon (habituatie verlaagd) en baby's met moeders met angst gaven geen reactie op de incongruentie, maar op de angstige stimuli. Na mindfulness van de moeder ging de habituatie omhoog (?)
246
Percentage CHD
0,8% van de levend geboren kinderen
247
ApoE-gen
Apolipoproteïne, regulator voor cholesterol metabolisme, is genetische factor voor CHD
248
VSD
Meest voorkomend bij op tijd geboren baby's (20-25%), Ventrikel Septum Defect, geeft li-re shunt.
249
ASD
Minder erg dan VSD bij even groot gat, want minder druk op. 5-10%, Atrium Septum Defect.
250
AVSD
Bij kinderen met syndroom van Down 50% kans. Zowel li-re shunt als re-li shunt, want weinig drukverschil tussen beiden kanten. Kan dus ook was cyanose geven.
251
ODB
Open Ductus van Botall, meest frequent in prematuren, 5-10%.
252
PS
Pulmonaalklep Stenose, 5-8%, vernauwing bij de pulmonaalklep.
253
AS
Aortaklep Stenose, 5%, vernauwing bij de aorta.
254
Coarctatie
Vernauwing van de aorta, 8-10%. Komen meer in de problemen als de ductus sluit.
255
Gedilateerde CMP
LV verwijdt
256
Hypertrofische CMP
Spier bij LV verdikt
257
TOF
Tetralogie van Fallot, 10%. Vier kenmerken: PS, rechterkamer hypertrofie, VSD en overrijdende aorta. Re-li shunt (door hypertrofie van rechterkamer), daardoor zuurstofarm bloed de aorta in en cyanose.
258
TGV
Transpositie van de Grote Vaten, 5%. Grote vaten zijn omgewisseld, kleine en grote bloedsomloop zijn niet aan elkaar aangesloten. Wordt ontdekt door de kleur, cyanose doordat het zuurstof in de grote bloedsomloop op raakt en niet wordt aangevuld met zuurstof uit de longen. Zorgen dat ductus even open blijft en opereren.
259
Univentriculair hart
Één ventrikel
260
HLHS
Hypoplastisch Linker Hart Syndroom
261
Conclusie artikel Ballweg
Meerderheid van kinderen hebben een normale outcome, zeker degenen die geen aangeboren hersenafwijking hebben.
262
Conclusie artikel van der Rijken
Kinderen doen het op veel gebieden slechter (meer lichamelijke klachten), maar subjectieve gezondheid op sociaal en psychologisch gebied is hetzelfde of beter.
263
PA
Pulmonalisatresie, volledig gesloten zijn van de pulmonaalklep.
264
Onderzoek Glover
HPA-as: cortisol moeder hangt samen met cortisol van het kind.
265
Rater bias
Moeeder heeft negatieve perceptie van het kind.