periode 1 woordjes Flashcards
(60 cards)
1
Q
als
A
toen
2
Q
auber
A
behalve
3
Q
deswegen
A
daarom
4
Q
der fluss
A
de rivier
5
Q
das gebäude
A
het gebouw
6
Q
gehören zu
A
behoren tot
7
Q
jedes jahr
A
elk jaar
8
Q
oben
A
boven
9
Q
der platz
A
de plek, de plaats
10
Q
stattfinden
A
plaatsvinden
11
Q
unten
A
benenden
12
Q
versuchen
A
proberen
13
Q
auberdem
A
bovendien
14
Q
der Eintritt
A
de entree
15
Q
erhalten
A
krijgen, ontvangen
16
Q
der flughafen
A
het vliegveld
17
Q
die öffentlichen
verkehrsmittel
A
het openbaarvervoer
18
Q
passieren
A
gebeuren
19
Q
recht haben
A
gelijk hebben
20
Q
die sehenswürdigkeit
A
de bezienswaardigheid
21
Q
verpassen
A
missen
22
Q
wach
A
wakker
23
Q
weit
A
ver
24
Q
zu zweit
A
in tweetallen, met z’n tweeën
25
de handdoek
das handtuch/die handtücher(mv)
26
het mobietje
das handy/ die handys(mv)
27
de koffer
der koffer/ die koffer(mv)
28
het luchtbed
die luftmatratze/
die luftmatratzen(mv)
29
de portemonnee
das portemonnaie/
portemonnaies(mv)
30
de reistas
die reisetasche/ die reisentaschen(mv)
31
de slaapzak
der schlafsack/
die schlafsäcke(mv)
32
de zonnebril
die sonnebrille/
die sonnenbrillen(mv)
33
de zonnebrandcrème
die sonnencreme/
die sonnencremes(mv)
34
de zaklamp
die taschenlampe/
die taschenlampen(mv)
35
het tijdschrift
die zeitschrift/
die zeitschriften(mv)
36
de tent
das zelt/ die zelte(mv)
37
bestimmen
bepalen
38
sich entscheiden
beslissen
39
gemeinsam
samen
40
sich kümmern um
zorgen voor
41
leicht
gemakkelijk, eenvoudig
42
obwohl
hoewel
43
die sachen
de spullen
44
der schritt
de stap, de pas
45
traumhaft
fantastisch
46
sich etwas überlegen
ergens over nadenken
47
das ziel
het doel
48
das zimmer
de kamer
49
benutzen
gebruiken
50
der ehrgeiz
de ambitie
51
erlaubt sein
toegestaan zijn
52
hinten
achteraan, achterin
53
leise
zachtjes
54
die nähe
de buurt, de ommgeving
55
ordentlich
netjes
56
rechtzeitig
op tijd
57
schade
jammer
58
der termin
de afspraak
59
vorne
vooraan, voorin
60
zuhören
luisteren(naar)