periode 4 Flashcards

toets (33 cards)

1
Q

Concrete markt

A

Een plaats waar kopers en verkopers bij elkaar komen om goederen te verhandelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Abstracte markt

A

Het geheel van vraag naar en aanbod van een product of dienst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Betalingsbereidheid

A

Wat kopers maximaal voor een product willen of kunnen betalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vraaglijn

A

Lijn waarmee je in een grafiek laat zien hoe de vraag reageert op een verandering van de prijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vraagfactoren

A

Factoren die invloed hebben op de vraag: inkomen, voorkeuren, prijs van andere producten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Aanbodlijn

A

Lijn waarmee je in een grafiek laat zien hoe het aanbod reageert op een prijsverandering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Aanbodfactoren

A

Factoren die invloed hebben op het aanbod: kosten en technologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Marktevenwicht

A

Situatie waarbij vraag en aanbod gelijk zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Evenwichtsprijs

A

De prijs waarbij vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Evenwichtshoeveelheid

A

De hoeveelheid die gevraagd en aangeboden wordt bij de evenwichtsprijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Aanbodoverschot

A

Het verschil tussen vraag en aanbod als de prijs boven de evenwichtsprijs ligt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vraagoverschot

A

Het verschil tussen vraag en aanbod als de prijs onder de evenwichtsprijs ligt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Prijselasticiteit van de vraag

A

Maatstaf die aangeeft hoe sterk de vraag verandert bij een prijsverandering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Heterogene producten

A

Van elkaar verschillende producten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Homogene producten

A

Gelijksoortige, onderling inwisselbare producten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Monopolist

A

Enige aanbieder op de markt die zelf de prijs kan bepalen.

17
Q

Monopolistische concurrentie

A

Markt met veel vragers en een heterogeen product.

18
Q

Oligopolie

A

Marktvorm met weinig aanbieders en veel vragers.

19
Q

Volkomen concurrentie

A

Perfect werkende markt, transparant en toegankelijk voor iedereen.

20
Q

Arbeidsmarkt

A

Het totaal van vraag naar en aanbod van arbeid.

21
Q

Beroepsbevolking

A

Mensen met betaald werk of beschikbaar voor werk.

22
Q

Werkgelegenheid

A

Het aantal beschikbare arbeidsplaatsen.

23
Q

Werkloosheid

A

Als het aanbod van arbeid groter is dan de vraag.

24
Q

Loonvorming

A

Totstandkoming van lonen door vraag en aanbod op de arbeidsmarkt.

25
Minimumloon
Wettelijk vastgesteld minimumloon dat een werkgever moet betalen.
26
Individuele arbeidsovereenkomst
Afspraken tussen één werknemer en één werkgever over arbeidsvoorwaarden.
27
Arbeidsvoorwaarden
Voorwaarden waaronder iemand werkt, zoals loon en pauzes.
28
Primaire arbeidsvoorwaarden
Gaan over loon, vakantiegeld en overwerk.
29
Secundaire arbeidsvoorwaarden
Gaan over werktijden, pauzes, vakantiedagen, etc.
30
CAO (Collectieve arbeidsovereenkomst)
Afspraken over arbeidsvoorwaarden op brancheniveau, tussen werkgevers en vakbonden.
31
Werkgeversorganisatie
Organisatie die namens werkgevers onderhandelt.
32
Vakbond
Organisatie die opkomt voor de belangen van werknemers.
33
Bedrijfstak
Groep bedrijven die dezelfde producten of diensten leveren.