Persuasief 1 Flashcards

(121 cards)

1
Q

adverteren

A

aandacht vragen voor of mensen waarschuwen of informeren over iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

attitude

A

een evaluatief antwoord - positief of negatief - op een persoon, situatie, product, idee of organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

incoculation theorie

A

geeft aan hoe mensen zich kunnen wapenen tegen informatie die bedoeld is om hun mening te beïnvloeden en te veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cognitieve antwoord theorie

A

onderzoekt de manier waarop informatie wordt verwerkt en hoe dat de houding beinvloedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

AIDA model

A

model dat beschrijft welke stappen kunnen leiden tot beïnvloeding van de ontvanger van een bericht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

input factoren

A

onafhankelijke variabelen en overtuigingsboodschappen die gemanipuleerd kunnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

afnemende effecten misvatting

A

succesvol beïnvloeden van elke outputstap is afhankelijk van de mate van positief effect op de voorgaande stappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verwaarloosde mediator misvatting

A

een input element kan je succes vergroten bij de ene output stap, maar verkleinen bij een andere outputstap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

compensatie principe

A

als een input element een negatief effect heeft op een bepaalde outputstap kan dit worden gecompenseerd met een sterker positief effect op een andere stap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gulden middenweg principe

A

pas input elementen toe op een gemiddeld niveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

situatie afhankelijk principe

A

de mate van effect dat een input element kan hebben is afhankelijk van andere input elementen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

cognitieve respons

A

bestaat uit de gedachten die worden gewekt door bepaalde kenmerken van het attitude-object

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

affectieve respons

A

neemt de vorm aan van gevoelens, sentimenten of emoties die een attitude-object oproept

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

beredeneerde houdingen

A

houdingen die gebaseerd zijn op bewuste afweging van kosten en baten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

instinctieve/associatieve houdingen

A

minder beredeneerde houding, gaat vaak samen met oppervlakkige informatieverwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

dual proces model

A

probeert een onderscheid te maken tussen een grondige, zorgvuldige informatie verwerking en het meer oppervlakkige equivalent daarvan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

centrale route

A

attituden worden gevormd of gemodificeerd na een grondige beschouwing en analyse van kernmerken van het attitude-object

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

perifere route

A

attituden worden gevormd door te putten uit kenmerken van het attitude-object of de situatie die slechts relevant zijn voor het betreffende onderwerp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

behoefte aan cognitie

A

de mate waarin mensen plezier hebben in het gronding overwegen en analyseren van informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

theorie van gepland gedrag

A

stelt dat de attitude tegenover bepaald gedrag gebaseerd is op een verwachtingswaarde analyse van de gevolgen van dit gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

dwangmatige normen

A

wat anderen denken dat je moet doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

beschrijvende normen

A

wat anderen zelf doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

syllogisme

A

combinatie van twee premissen die resulteren in overmijdelijke conclusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

sound argument

A

als een argument geldig is en de premissen ervan waar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
unsound argument
als een argument geldig is maar de premissen ervan niet waar zijn
26
primacy effect
stelt dat het eerst genoemde argument de meeste invloed heeft
27
recency effect
stelt dat het laatste argument het meest overtuigend is
28
retorische vraag
een vraag waarop men geen antwoord verwacht
29
suggestieve vraag
een vraag die het antwoord al suggereert
30
paradox
schijnbare tegenstelling, een combinatie van elementen die op het eerste gezicht onlogisch lijkt, maar meer mogelijk lijkt als je er langer over nadenkt
31
proplepsis
woord aan het begin van een zin plaatsen
32
tautologie
hetzelfde zeggen met verschillende woorden
33
pleonamse
een gratis geschek
34
eufemisme
een verzachtende uitdrukking
35
metafoor
een naam, term of afbeelding wordt gelinkt aan een ander woord, zin of object waar het figuurlijk op van toepassing is
36
waarde verwachtingsmodellen
geven rationele beschrijvingen van de manier waarop rationele processen gebruikt worden om een attitude of gedragsvoorkeur te vormen
37
IFEC
integreert communicatiestrategen met sociaalpsychologische modellen en kan worden gebruikt om een effectief communicatiestrategie te kiezen
38
persuasieve strategie
strategie die gebruikt kan worden door adverteerders die de instrumentele voordelen van hun merk willen communiceren
39
emotionele strategie
strategie die gebruikt kan worden door adverteerders die de emotionele gevolgen van het productgebruik willen laten zien
40
sociale strategie
strategie die gebruikt kan worden bij productcategorie in sociale settingen
41
relatie strategie
deze strategie verbind het merk met de doelen of waarden maar niet in de sociale context
42
zelfredzaamheidstrategie
strategie die laat zien dat de consument bepaald gedrag kan uitvoeren, wat ze normaal gesproken als moeilijk zouden ervaren
43
opwekkingsfase
het ondervragen van de doelgroep over hun beliefs
44
model meet fase
het ondervragen van een grotere groep respondenten
45
boodschap ontwikkelingsfase
ontwikkelen van een boodschap die zich richt op de meest relevante determinant
46
test fase
het testen van de effectiviteit van de boodschap bij een nieuwe steekproef
47
cognitieve heuristieken
eenvoudige beslisregels die helpen om complexe informatie snel en efficient te verwerken
48
representativiteit heuristiek
evaluaties van objecten, mensen of gebeurtenissen worden gebaseerd op hoe ze op een typisch voorbeeld lijken
49
copycat branding
attributen van toonaangevende merken worden gelimiteerd in een poging mee te doen met hun succes,
50
brand extension
een merk maakt gebruik van zijn eigen succes door nieuwe producten te lanceren in categorie die op de een of andere manier gerelateerd zijn aan het bestaande product
51
dread risks
gebeurtenissen die niet erg waarschijnlijk zijn, maar als ze gebeuren, hebben ze vreselijke gevolgen
52
verankering en aanpassing heuristiek
de neiging om oorspronkelijke informatie te gebruiken als we een beslissing maken
53
verankering effect
het effect van eerder aangeboden numerieke informatie op de beoordeling van een bepaalde gebeurtenis
54
odd pricing
strategie waarbij de prijzen net iets onder een rond getal liggen
55
affect heuristiek
een oordeel wordt bepaald door een vrij onmiddellijke, intuïtieve affectieve reactie
56
meer-is-beter heuristiek
een veelheid aan positieve argumenten leidt tot de conclusie dat een product beter is
57
duur-is-goed heuristiek
mensen gebruiken de financiele waarde om een oordeel te vormen over de kwaliteit van een product
58
framing
een vorm van overtuigen door de boodschap in een specifiek frame te zetten
59
content framing
de inhoud van het bericht is afgestemd op de doelgroep
60
winst-en-verlies framing
de consequentie die in verschillende boodschappen wordt genoemd is hetzelfde, maar dit wordt gekaderd in winst of verlies
61
sociale heuristieken
eenvoudige beslisregels die helpen om ons gedrag in relatie tot andere te bepalen
62
autoriteitsheuristiek
de neiging van mensen om te voldoen aan verzoeken van personen die een positie van autoriteit vervullen
63
expertise heuristiek
mensen gebruiken het gegeven dat iemand een expert is als beslisregel om tot besluiten te komen
64
sympathie heuristiek
de neiging eerder te voldoen aan verzoeken van mensen die we sympathiek vinden
65
celebrity endorsement
bekende personen prijzen een product of dienst aan
66
consistente heuristiek
de neiging om vorig gedrag te gebruiken om vast te stellen wat onze attitude is of om toebesluiten over toekomstig gedrag
67
cognitieve dissonantie
wanneer we ons gedragen op een manier die niet overeenkomt met onze attitude
68
hypocrisie effect
beinvloedingstechniek waarbij mensen een bepaald standpunt moeten uitdragen en zich daarna tegen dat standpunt gaan gedragen
69
wederkerigheidsheuristiek
de neiging om een gif of denkt te beantwoorden met een wederdienst
70
schaarste heuristiek
het effect dat beperkte beschikbaarheid de aantrekkelijkheid van een product of dienst doet toenemen
71
voet in de deur techniek
beinvloedingsstrategie waarbij mensen eerst wordt gevraagd te voldoen aan een klein verzoek, waardoor de kans toeneemt dat ze ook zullen voldoen aan een daaropvolgend groter verzoek
72
deur in het gezicht techniek
beinvloedingsstrategie waarbij men begint met een omvangrijk verzoek dat wordt gevolgd door een kleiner meer redelijk verzzoek
73
labelling techniek
een beïnvloeder labelt een onderwerp of persoon op een positieve manier in de hoop dat zij ook zullen handelen op deze manier
74
mood
een algemeen positief of negatief gevoel, mogelijk opgeroepen door een product, situatie of een persoon
75
emoties
affectieve reacties op stimuli die een bepaald antwoord teweegbrengen
76
evaluatieve conditionering 1
het effect van een advertentie wordt gelinkt aan de evaluatie van het merk, product of service
77
nostalgie
het verlangen om terug te keren naar een geïdealiseerd verleden
78
fear appeal
beinvloedingsstrategie om mensen ervan te weerhouden bepaald gedrag te vertonen
79
fear drive model
stelt dat wanneer er angst in je leeft, dit werkt als een drive dat motiveert om de angst te verminderen
80
FMRI
techniek die de hersenactiviteit meet
81
neuro marketing
het toepassen van medische technieken en inzichten uit de neurowetenschap op het terrein van marketing
82
prijs elasticiteit
het effect van een prijs verandering op de verkoop van een product
83
banana bonus
goed gedrag kan worden beloond door kortingen aan te bieden op vers groente of fruit
84
naming and shaming
op internet de namen van overtreders bekend maken
85
evaluatieve conditionering 2
het beinvloeden van een attitude ten opzichte van een neutrale stimulus (geconditioneerde stimulus) door deze stimulus regelmatig te koppelen aan een positieve of negatieve stimulus (ongeconditioneerde stimulus)
86
mere exposure effect
fenomeen waarbij stimuli die vaker worden gezien of gehoord positiever worden beoordeeld
87
associatieve priming
activeren van een concept door blootstelling aan een prime die hieraan nauw verwant is in de hersenen
88
goal priming
activeren van een doel door blootstelling aan een prime die dit doel meer relevant maakt
89
gedrag priming
activeren van een bepaald gedrag door blootstelling aan een prime die dit gedrag meer waarschijnlijk maakt
90
semantische priming
activeren van woorden met dezelfde betekenis
91
subliminale boodschap
een woord of afbeelding wordt kort weergeven
92
adapton level theorie
stelt dat we de evaluatie van nieuwe stimuli afleiden van eerdere stimuli, die als een soort framework of referentie gebruikt worden
93
contrast effect
stelt dat de evaluatie van een bepaalde stimulus wordt gecontrasteerd met stimuli die gelijktijdig of eerder worden aangeboden
94
comparatieve reclame
een product wordt tegenover een ander product geplaatst met de bedoeling de belangrijke eigenschappen van het geadverteerde product te benadrukken
95
nudging
de omgeving wordt veranderd zodat het gedrag van mensen op een voorspelbare manier mee verandert
96
sociale norm
gedeelde en geaccepteerde manier van denken, voelen en gedrag
97
conformiteit
aanpassen van gedrag
98
pluralistic ignorcance
een situatie waarbij de meerderheid van een groep een bepaalde norm verwerpt, maar ten onrechte denkt dat de meeste andere de norm accepteren
99
false consensus effect
de neiging om het aantal mensen te overschatten dat het eens is met jouw eigen gedragsovertuigingen, opinies of voorkeuren
100
injunctieve norm
de perceptie van wat de meeste anderen beschouwen als het juiste gedrag
101
sociale vergelijkingstheorie
stelt dat mensen gemotiveerd zijn om hun persoonlijke kenmerken met die van anderen te vergelijken
102
broken windows theorie
een aanwijzing van een bepaalde normovertreding zal ertoe leiden dat mensen denken dat zo'n overtreding gepast is
103
invention mapping
protocol voor het systematische gebruik van onderzoeksresultaten en theoretische inzichten bij de ontwikkeling van interventies
104
intention behavior gap
minder dan de helft van de mensen die van plan is om een bepaald gedrag uit te voeren doet dit ook daadwerkelijk
105
implementaire intenties
concrete intenties die formuleren wanneer, waar en hoe een bepaald gewenst doel bereikt kan worden
106
goal gradient effect
mensen zijn geneigd om meer hun best te doen een doelstelling te bereiken als zij deze bijna hebben bereikt
107
parameters
voorwaarden die een interventie strategie meer of minder effectief maken
108
self-efficacy
jouw (zelf-)vertrouwen in je eigen vermogens om een bepaald gedrag uit te voeren
109
promotie focus
het concentreren op het behalen van positieve uitkomsten
110
preventie focus
het vermijden van negatieve uitkomsten
111
dimensionale uitdaging
Bepaalde specifieke kenmerken van de inhoud bepaalt welke van de beschikbare heuristieken in ons hoofd relevant wordt geacht voor het oplossen van het probleem dat voor ons ligt
112
gambler's fallacy
de misvatting dat er tussen in werkelijkheid onafhankelijke stochastische gebeurtenissen een zekere afhankelijkheid bestaat
113
adaptive respons
er wordt besloten om de aanbevolen actie te gehoorzamen
114
maladaptive respons
je zegt tegen jezelf dat je geen risico loopt
115
extended parallel process model
stelt dat een angstoproep in twee fasen zal worden verwerkt; dreigingsbeoordeling en copingbeoordeling
116
priming
fenomeen dat bestaat uit het subtiel activeren van bepaalde concepten
117
opwaartse vergelijking
een vergelijking met iemand die beter is dan je zelf bent
118
neerwaartse vergelijking
er wordt een vergelijking gemaakt met mensen die in een slechtere positie zijn dan jij
119
intention behavior gap
minder dan de helft van de mensen die van plan is om bepaald gedrag uit te voeren, doet dit ook daadwerkelijk
120
persoonlijke determinanten
factoren binnen het individu
121
externe/omgevings determinanten
factoren onder de controle van een beleidsmaker. Bestaan in de omgeving. De verwachtingen en gedrag van andere mensen, vrienden.