pg 53 Flashcards
(34 cards)
1
Q
fructus
A
fructus-de vrucht
2
Q
res
A
res-de zaak
3
Q
domus
A
domus V.-het huis
4
Q
manus
A
manus V.-de hand, de groep
5
Q
casus
A
casus-de val, het voorval, het toeval
6
Q
eventus
A
eventus-de afloop
7
Q
exercitus
A
exercitus-het leger
8
Q
magistratus
A
magistratus-het ambt, het magistraat
9
Q
passus
A
passus-de pas
10
Q
senatus
A
senatus-de senaat
11
Q
tumultus
A
tumultus-het tumult
12
Q
vultus
A
vultus-het gezicht
13
Q
dies
A
dies-de dag
14
Q
facies
A
facies-het gezicht, het uitzicht
15
Q
alienus
A
~a, ~um-van een ander, vreemd
16
Q
dexter
A
dextra, dextrum-rechts
17
Q
regius
A
~a, ~um-koninklijk
18
Q
familiaris
A
~, familiare, familiar-is-van het gezin, goede bekende
19
Q
turpis
A
~, turpe, turp-is-lelijk, schandelijk
20
Q
alere
A
alo-voeden
21
Q
committere
A
committo-begaan, toevertrouwen, beginnen
22
Q
fallere
A
fallo-misleiden, ontgaan
23
Q
pellere
A
pello-verdrijven
24
Q
statuere
A
statuo-plaatsen, vaststellen, beslissen
24
tradere
trado-overhandigen, toevertrouwen
25
virtus
virtutes, V.-de kwaliteit, de dapperheid
26
frigus
frigores, O.-de koude
27
ius
iures, O.-het recht
28
litus
litores, O.-de kust
29
munus
muneres, O.-de taak het geschenk
30
pectus
pectores, O.-de borst, het hart, het verstand
31
pecus
pecores, O.-het vee
32
scelus
sceleres, O.-de misdaad
33
vulnus
vulneres, O.-de wonde
