pg. 82-83 Flashcards
(21 cards)
1
Q
de beweeglijkheid, de handigheid
A
l’agilité
2
Q
het liefdesverdriet
A
le chagrin d’amour
3
Q
een ontdekking
A
une découverte
4
Q
een inspanning
A
un effort
5
Q
een plaats
A
un endroit
6
Q
het vet
A
la graisse
7
Q
een spier
A
un muscle
8
Q
de zwaarlijvigheid
A
l’obésité
9
Q
een been, een bot
A
un os
10
Q
een long
A
un poumon
11
Q
een bodem, een vloer
A
un sol
12
Q
een richting
A
un sens
13
Q
vermoeiend
A
fatigant
14
Q
stevig
A
solide
15
Q
gaan halen
A
aller chercher
16
Q
een verkoudheid oplopen
A
attraper froid
17
Q
pijn hebben aan+ lichaamsdeel
A
avoir mal au/à l’/à la/au + partie du corps
18
Q
dat dient om
A
ça sert à
19
Q
de uitdaging aangaan
A
relever le défi
20
Q
rechtop, rechtstaand
A
debout
21
Q
onopvallend, discreert
A
discrètement