pluriforme samenleving - H2 Flashcards

(26 cards)

1
Q

Cultuur

A

Alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en als vanzelfsprekend beschouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat hebben mensen in dezelfde cultuur gemeen?

A

Referentiekader, normen, waarden, gewoonten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gedragsregulerend

A

Doet het gedrag van mensen geordend en voorspelbaar verlopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Dominante cultuur

A

Geheel van waarden, normen en kenmerken dat door de meeste mensen binnen een samenleving wordt geaccepteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Subcultuur

A

Specifieke groep ontwikkelt eigen waarden, normen, kenmerken die afwijken van de dominante cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Tegenculturen

A

Groepen die zich verzetten tegen (delen van) de dominante cultuur of daar zelfs een bedreiging voor vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Socialisme

A

Proces waarbij iemand bewust en onbewust de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn groep krijgt aangeleerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarbij vindt socialisme vooral plaats?

A

Imitatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wie vormen socialiserende instituties?

A

Overheid en media.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sociale controle

A

De manier waarop mensen anderen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarop wordt formele sociale controle gebaseerd?

A

Geschreven regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarop wordt informele sociale controle gebaseerd?

A

Beleefdheidsvormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Groepsidentificatie

A

Door socialisatie voelen mensen zich verwant met dominante cultuur en die van kleinere groepen: sociale elementen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de dimensies waarin culturen van elkaar verschillen?

A
  1. Machtsafstand
  2. Individualisme vs. collectivisme
  3. Masculiniteit vs. feminiteit
  4. Onzekerheidsvermijding
  5. Oriëntatie op lange vs. korte termijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Machtsafstand

A

Omgang met gezag in cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Individualisme vs. collectivisme

A

Mate waarin individuen zich deel voelen van groepen.

17
Q

Individualistische maatschappijen

A

Maatschappijen waarin banden tussen mensen vrij los zijn.

18
Q

Collectivistische maatschappijen

A

Maatschappijen waarin mensen vanaf geboorte al bij een sterke en hechte groep horen.

19
Q

Masculiniteit vs. feminiteit

A

Rolverdeling tussen mannen en vrouwen in de maatschappij.

20
Q

Feminiene culturen

A

Mannelijke en vrouwelijke taken lopen over elkaar.

21
Q

Masculiene culturen

A

wereld van mannen en vrouwen duidelijk gescheiden.

22
Q

Onzekerheidsvermijding

A

Mate van angst voor de toekomst binnen een samenleving.

23
Q

Oriëntatie op lange vs. korte termijn

A

Mate waarin de maatschappij gericht is op toekomst of juist op het heden.

24
Q

Etnocentrisme

A

Manier van kijken waarbij eigen groep wordt gezien als middelpunt van alles en alle anderen worden daaraan afgemeten.

25
Vooroordeel
Iedereen heeft vooropgezette mening over andere groepen en culturen.
26
Xenofobie
Vooroordelen die uitlopen tot regelrechte vijandigheid ten opzichte van mensen die niet tot eigen etnische groep behoren.