Politie spullen 1 Flashcards
(46 cards)
1
Q
de politieagent
A
policeman
2
Q
de agent
A
officer
3
Q
Jij staat onder arrest!
A
You are arrested!
4
Q
de pet
A
cap
5
Q
arresteren
A
to arrest
6
Q
…en (agent) zeggen we ook wel.
A
…and (officer, any other word), we say also.
7
Q
iets verkeerds
A
something wrong
8
Q
een misdaad plegen
A
to commit a crime
9
Q
Maar als jij zonder licht door de stad fiets…
A
But If/when you drive without light through the city…
10
Q
een overteding
A
11
Q
de wet overtreden
A
to break the law
12
Q
het wetboek
A
book with laws
13
Q
geloven
A
to believe
14
Q
boete krijgen
A
pnealty ticket
15
Q
het bedrag
A
the amount
16
Q
gevaarlijk
A
dangerous
17
Q
veilig
A
safe
18
Q
niet stelen
A
19
Q
geen mesnen pijn doen
A
20
Q
terwijl
A
while
21
Q
weghalen
A
to remove
22
Q
zeuren
A
to whine (jęczęc)
23
Q
verkleed
A
dressed up (byc ubranym w)
24
Q
het bos
A
forest
25
het blader (bladeren)
leaf/es
26
scheiden
to divorce
27
het strafblad
the criminal record
28
de misdadiger
the criminal
29
verrasing
30
aangifte doen
to report
31
het alarmnummer
alar number
32
tenzij
33
de verklaring
the statement
34
de getuige
witness
35
het schlatoffer
the victim
36
aanhouden
to arrest
37
de rechter
judge
38
verschijnnen
to appear
39
levenslang
lifelong (life annuity) - dożywocie
40
de inbreker
burglar
41
inbreken
to break in (włamac sie)
42
pleggen
to commit
43
de rechercheur
the detective
44
het spoor
the track (platform)
45
de wijkagent
the beighoorhood officer
46
