Pragmatics

Question 1

Pragmatics

Answer 1

De studie van het gebruik van taal. Het verschil tussen wat de woorden van de spreker letterlijk (semantics) betekenen en wat de spreker bedoelt met zijn/haar woorden

Question 2

Sentence meaning

Answer 2

lettterlijke betekenis van een zin

Question 3

speaker meaning

Answer 3

de boodschap die de spreker wil overbrengen en wat hij/zij bedoelt te zeggen

Question 4

sentence

Answer 4

beschrijving van een syntatic structuur met een bepaalde ‘semantic’ content (woorden)

Question 5

utterance

Answer 5

de pragmatische funtie van een zin. Het is een ononderbroken stuk spraak dat begint en eindigt met een pauze (uiting)

Question 6

context

Answer 6

context zorgt ervoor dat de betekenis van de zin duidelijker wordt voor de luisteraar, zodat de boodschap beter kan worden begrepen. Dingen als: situatie, gespreksonderwerp, tijd en plaats vormen de context.

Question 7

Indexicallity

Answer 7

het verschijnsel dat een teken een voorwerp aanduidt in de context waarin het voorkomt (to point). Het wijst naar de context voor de manier waarop het geïnterpreteerd moet worden

Question 8

Deixis

Answer 8

vormen van indexicality. Linguistieke elementen die wijzen naar e context voor interpretatie (voornaamwoorden = you, he, she - en tijdsaanduidingen = today, yesterday)

Question 9

optimality

Answer 9

Spreker probeert optimale vorm na te streven voor de betekenis die hij /zij wil overbrengen en de luisteraar probeert een optimale betekenis vast te stellen voor de vorm van uiting die hij hoort.

Question 10

Inference

Answer 10

Soort van beredenering. Proces dat de luisteraar conclusies trekt uit de informatie die hij/zij ontvangt van de spreker

Question 11

metapragmatic

Answer 11

wanneer een spreker de interpretatie van een uiting wil vergemakkelijkern, omdat deze anders open zou staan voor obedoelde interpretatie of te uitdagen zou zijn in de beschikbare tijd, zal hij/zij de ontvanger helpen naar de bedoelde interpretatie of de moeite om te interpreteren beperken door meta-pragmatic marking. (gezichtsuitdrukking, temp van spreken, “oh”)

Question 12

constatives

Answer 12

beschrijven de wereld door iets te vermelden of te beweren (true/false)

Question 13

performatives

Answer 13

veranderen de wereld door iets te doen. in deze zinnen wordt een handeling uitgevoerd

Question 14

propositional content rule

Answer 14

Waar de speech act over gaat. Bijv. een actie van de luisteraar of spreker in de toekomst

Question 15

perparatory condition rule

Answer 15

Bepaalde vereisten voor het uitvoeren van de actie. Bijv: de luisteraar/spreker moet geschikt zijn de actie uit te voeren en de luisteraar/spreker wil dat het wordt gedaan

Question 16

sincerity condition rule

Answer 16

specificeert psychologische staat van de spreker bij speech act

Question 17

essential condition rule

Answer 17

geeft aan wanneer de uiting als: vraag, statement, belofte, verzoek mag worden gezien

Question 18

Illocutionary point

Answer 18

Is het punt/doel (betekenis) van een spreker bij het uiten van een uiting. Het is een onderdeel van de illocutionaire force.

Question 19

illocutionary force

Answer 19

het verschil in de manier waarop je iets zegt en de kracht van de uiting

Question 20

Direction of fit

Answer 20

onderdeel van illocutionary point, de woorden te laten matchen met de wereld (beweringen), anderen om de wereld te laten matchen met hun woorden (beloften en verzoeken).

Question 21

expressed psychological state

Answer 21

De verschillen in de mentale staat, gebaseerd op de sincerity condition rule.

• representatives: belief
• directiives: want/wish/desire
• commisives: intention

Question 22

Representatives/assertives

Answer 22

Ze ‘verbinden de spreker ertoe dat er iets aan de hand is, de waarheid van de geuite propositie. Stellen, reporteren, identificeren.

Woorden naar wereld

Question 23

Directives

Answer 23

poging van de spreker om de luisteaar bepaalde actie te laten doen; vragen, verzoeken, voorstellen, opleggen

Wereld naar woorden

Question 24

Commisives

Answer 24

De spreker binden aan een toekomstige actie: beloven, bedreigen, aanbieden, toezeggen

Wereld naar woorden

Question 25

Expressives

Answer 25

De 'psychological state' uit drukken: bedanken, feliciteren, verwelkomen, verontschuldigen.

Question 26

Declarations

Answer 26

Een bepaald statement of mededeling benoemen: nomineren, trouwen, oorlog verklaren, aftreden Woorden naar wereld Wereld naar woorden

Question 27

Indirect speech act

Answer 27

Een verschil tussen wat wordt gezegd en wat de spreker letterlijk bedoelt. Spreker communiceert meer naar luisteraar dan wat hij eignelijk bedoelt, gebaseerd op hun achtergronden, rationaliteit en het 'inference' gedeelte van de spreker.

Question 28

Implicature

Answer 28

Verschil tussen wat wordt gezegd en wat eigenlijk wordt bedoeld door spreker

Question 29

Explicature

Answer 29

Iets expliciet zeggen. Alles wat we nodig hebben voor de betekenis. Maken van datgene wat wordt gezegd een "proposition"

Question 30

Encyclopaedic knowledge

Answer 30

alle informatie en kennis over onderwerpen, concepten en ideeën die in in encyclopedie staan. Dit heeft de luisteraar nodig

Question 31

Entailment

Answer 31

Drukt relatie uit tussen zinnen. Gaat over opvolging van de zin (conclusies). Kunnen niet ontkennen worden gemaakt

Question 32

Presuppositions

Answer 32

Voorwaarden waaraan moet worden voldaan wil de zin zinvol zijn. Gaat om de zin ervoor.

Question 33

Generalized Conversational implicature

Answer 33

Betekenis afleiden uit de waarde die een spreker kiest of de manier waarop hij het verwoord i.p.v. uit de context.

Question 34

Particularized conversational Implicature

Answer 34

Deze uiting kan binnen verschillende gelegenheden tot verschillende interpretaties leiden. De betekenis is niet alleen af te leiden aan de uiting zelf, maar binnen een specifieke context en afhankelijk van de kennis van de spreker/hoorder

Question 35

Phatic communication

Answer 35

vorm van spreken waarbij een band van verbondenheid wordt gecreëerd door een uitwisseling van woorden. Verbale of non-verbale communicatie die een sociale functie heeft

Question 36

Phatic communion

Answer 36

het gebruik van spraak dat dient om banden van verbondenheid tot stand te brengen ipv ideeën/informaie overbrengen

Question 37

Linguistic relativity

Answer 37

theorie dat de structuur en woorden van invloed zijn op hoe we de wereld waarnemen en dat taal wordt bepaald door mensen die de taal gebruiken

Question 38

Linguistic determinism

Answer 38

sterke versie, waarin taal het denken en de realiteit van een persoon beïnvloedt

Question 39

Linguistic relativit

Answer 39

zwakke versie, waarin taal alleen "denken" beïnvloedt, maar het niet volledig bepaalt

Question 40

Linguistic Antropology

Answer 40

Onderliggende relatie tussen taal, cultuur en cognitie. Streeft ernaar universele kenmerken te onderscheiden van culturele kenmerken. Taal kun je niet analyseren zonder cultuur en andersom.

Question 41

Ethnography of speaking

Answer 41

voorbeeld van linguistic antrhopology. De relatie tussen taal, cultuur en gedachten. De studie van taalgedrag in verschillende gemeenschappen, focus op spraak- of communicatie

Question 42

ethic approach

Answer 42

van buitenaf; perspectief van waarnemer. Je hebt model en dat pas je toe. Doel om gedrag te ontdekken en te beschrijven.

Question 43

emic approach

Answer 43

gedrag beschrijven vanuit het perspectief van het lid van de groep. Stel het schema vast, aan de hand van je analyse

Question 44

communicative competence

Answer 44

het identificeren van alle kennis die je hebt geleerd. Het idee dat we niet weten hoe we zinnen vormen, maar ook wanneer te spreken, waar het over te hebben, waar met wie

Question 45

Frame anlaysis

Answer 45

een multidisciplinaire sociaalwetenschappelijke onderzoeksmethode die wordt gebruikt om te analyseren hoe mensen situaties en activiteiten begrijpen.

Question 46

Frame

Answer 46

Beïnvloedt de manier waarop we informatie onthouden, dingen zeggen, opvatten etc.

Question 47

schema

Answer 47

term die uitlegt dat we dingen onthouden door ze te plaatsen in die specifieke context waarin het voorkwam

Question 48

script

Answer 48

verwijzing naar een schema voor gebeurtenissen die in een bepaalde volgorde verlopen: hierdoor weten we hoe we ons moeten gedragen

Question 49

Contextualization cues

Answer 49

linguistic element dat een bepaalde context signaleert/aanduidt. Ze geven op een subtiele manire aan hoe de sprekers willen dat de ontvangers de boodschap interpreteert. Bijv. tempo stemp, non-verbaal gedrag (lachen houding)

Question 50

footing

Answer 50

de houding die sprekers en luisteraars aannemen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van hun gesprek

Question 51

ratified listener

Answer 51

herkent als luisteraar/geadresseerde. Iemand is mede aanwezig

Question 52

Unratified particpant

Answer 52

Is niet herkent als luisteraar, maar kan het wel horen

Question 53

Overhearer

Answer 53

Mensen die geen deel uitmaken van interactie, maar je kunt ze wel zien

Question 54

Eavesdropper

Answer 54

Mensen die jou kunnen horen, maar jij kunt ze niet zien

Question 55

F-formation

Answer 55

systeem van ruimtelijke verdeling, houding en oriëntatie

Question 56

Politeness

Answer 56

manier van handelen, beschrijven waarop ons gedrag en taalgebruik in staat stelt met elkaar om te gaan op een manier die tegemoet komt aan hun verlangen om door anderen te worden herkend en erkend

Question 57

negative face

Answer 57

vrijheid van oplegging. De wil van elk volwassen lid om niet gehinder/gestoord te worden door anderen en om met respect en zorg behandeld te worden

Question 58

positive face

Answer 58

betrekking op meest opvallende aspect van iemands persoonlijkheid in interactie, namelijk 'wat de persoonlijkheid vereist van anderen' om begrepen, goedgekeurd, geliefd en bewonderd te worden

Question 59

Face threatening acts

Answer 59

het gevaar om gezichtsverlies te leiden

Question 60

social distance

Answer 60

hoe geod ken je elkaar, hoe vaak zie je elkaar

Question 61

power differential

Answer 61

sociale relatie/verhouding

Question 62

rank of impossition

Answer 62

schatting van de "moeite" wat je van de ander vraagt

Question 63

Doel van pragmatiek (cummis)

Answer 63

om de cognitieve vaardigheden te begrijpen die sprekers en toehoorders kunnen gebruiken bij het overbrengen en begrijpen van betekenis in context

Question 64

Pragmatiek (Verschueren)

Answer 64

Pragmatiek is een algemeen functioneel perspectief op (elk aspect van) taal, dwz een benadering van taal die rekening houdt met de volledige complexiteit van haar cognitieve, sociale en culturele functioneren in de levens van mensen.

Question 65

Scalar implicature

Answer 65

een implicature dat een impliciete betekenis toekent verder dan de letterlijke betekenis van een uiting

Question 66

Face-saving practices

Answer 66

Gezichtsbesparende praktijken. We tonen aandacht aan het 'gezicht' van onze geadresseerde of gesprekspartner

Question 67

Utterance interpretation (sperber and wilson)

Answer 67

Gedrag dat wordt geactiveerd bij de ontvanger, een specifiek concept/idee. De ontvanger neemt dit effect samen met de context als uitgangspunt voor het inferentieel proces, wat leidt tot ontdekking van de boodschap.

Question 68

honorifics

Answer 68

elementen van taal die een bepaald element van de context aanduiden dat in de representatietheorie van taal niet als een soort titel is opgenomen. (vous v.s tu. u/jij). Het is het relationele aspect van de spreker met de hoorder.