pre- en perinatale periode Flashcards

(28 cards)

1
Q

pre- en perinatale periode

A

de fase van ontwikkeling van een kind van embryo tot
pasgeboren baby.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

prenatale periode

A

begint bij de bevruchting en eindigt bij de geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

perinatale periode

A

periode vanaf 22 complete weken zwangerschap tot 7 complete dagen na de geboorte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

functie HCG (5)

A
  • zwangerschapshormoon
  • zorgt dat het corpus liteum tijdens de eisprong niet wordt afgebroken -> dit zorgt namelijk voor aanmaak progestoron -> baarmoeder blijft intact -> goede innesteling.
  • stuurt teken naar eileiders dat er geen nieuwe eicellen kunnen rijpen
  • zet vet om in energie -> wordt gebruikt voor groei baby
  • zorgt dat eigen afweersysteem de embryo niet afstoot
    na 3 maanden stopt HCG en neemt de baarmoeder die functie over.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

teken van chadwick

A
  • als gevolg van toename van de doorbloeding verandert de kleur van de genetalia in blauwrood.
  • In de baarmoederwand ontstaat een slijmprop, de cervix prop. Deze heeft een lichte antibacteriële werking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wanneer is het geslacht duidelijk?

A

met 14 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

homozygoot

A

2 dezelfde allelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

heterozygoot

A

2 verschillende allelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

dominant

A

dominante allel komt altijd tot uiting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

recessief

A

hiervan zijn 2 dezelfde allelen nodig om te uiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

fenotype

A

verschijningsvorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

genotype

A

erfelijke eigenschappen op de chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

NIPT test

A

bloedtest waarbij DNA van de placenta in het bloed van de moeder wordt onderzocht. Kan vanaf 11 weken zwangerschap worden gedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vruchtwaterpunctie

A

cellen in vruchtwater uit baarmoeder worden
onderzocht, kan rond 15-16 weken zwangerschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vlokkentest

A

klein stukje placentaweefsel wordt weggenomen (ziet er vlokkerig uit) via buik of vagina, kan rond 11-14 weken
zwangerschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

combinatietest

A

bloedonderzoek in week 9-14 en een echo in week 11-14 van de zwangerschap.

17
Q

embryonale ontwikkeling

A
  • ontwikkeling van embryo vanaf eencellige stadium tot ongeveer 9 weken.
  • ontwikkeling placenta en navelstreng
  • eindigt wanneer alle organen zijn aangelegd -> foetus
18
Q

foetale ontwikkeling

A

Deze fase sluit aan op de embryonale fase en eindigt met de geboorte. Groei en rijping zijn in deze fase veel meer van belang dan differentiatie en specialisatie.

19
Q

3 typen geboorte liggingen

A
  1. Hoofdligging (96% van alle gevallen)
  2. Stuitligging (3,5% van alle gevallen)
  3. Dwarsligging (0,5% van alle gevallen
20
Q

prematuur en serotien

A

prematuur: meer dan 3 weken te vroeg geboren
serotien: meer dan een week na uitgerekende datum geboren

21
Q

functie foliumzuur

A

stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen, verkleint de kans op aandoeningen van het zenuwstelsel en neurale-buisdefecten.

22
Q

3 fasen bevalling

A
  1. ontsluiting- wordt veroorzaakt door constracties uterus. vruchtvliezen breken en bij 10cm wordt er gesproken van volledige ontsluiting
  2. uitdrijving: kind wordt naar buiten gedreven. De barende vrouw ervaart grote persdrang. De navelstreng wordt afgebonden en afgeknipt.
  3. nageboorte: de placenta wordt uitgedreven. Duurt 20 minuten gemiddeld. De contracties houden niet op → de placenta laat los van de baarmoederwand en glijdt richting geboortekanaal. Bloeding van slijmvlieswand wordt gestelpt door vasoconstrictie en voortgaande uteruscontracties.
23
Q

inwendige spildraai

A

hoofd draait om door bekkenuitgang te kunnen. Hoofd wordt nu geboren met het gezicht in de richting van de rug van moeder.

24
Q

uitwendige spildraai

A

als hoofd geboren is draait lichaam weer een kwartslag zodat schouders en lichaam geboren kan worden.

25
hoe komt de ademhaling op gang?
als het kouder is, meer licht is, andere geluiden zijn en er is minder druk op de borstkas → dit alles leidt tot een sterke ademprikkel en de longen ontplooien zich
26
Apgar-score
- algemene conditie van baby wordt meteen na de geboorte gemeten en 5 min hierna. - je meet: hartfrequentie, ademhaling, spierspanning, reactie op prikkels en huidskleur. - gezond: meteen na geboorte minimaal 7 en na 5 min minimaal 10 punten
27
prolactine
- zet melkklieren aan tot melkproductie - na flinke zuiging toeschietreactie -> extra afgifte oxycotine -> erectie tepel en contactie gladde spierweefsel rond melkgangen -> melk schiet toe
28
neonatale fase
eerste 4 levensweken