Preposisjoner Flashcards
(36 cards)
1
Q
van, door
A
av
2
Q
achter
A
bak
3
Q
(figuurlijk) onder
A
blant
4
Q
onder andere
A
blant annet
5
Q
na
A
etter
6
Q
(figuurlijk) voor
A
for
7
Q
(letterlijk) voor
A
foran
8
Q
voorbij
A
forbi
9
Q
geleden
A
for … siden
10
Q
voor (tijd)
A
før
11
Q
van, uit
A
fra
12
Q
door
A
gjennom
13
Q
bij (personen en namen, ook van bedrijven)
A
hos
14
Q
in
A
i
15
Q
binnen (tijd)
A
innen
16
Q
binnen
A
innenfor
17
Q
langs
A
langs (med)
18
Q
met
A
med
19
Q
tussen
A
mellom
20
Q
tegen, naar(toe), i/d richting van
A
mot
21
Q
beneden
A
nedenfor
22
Q
dichtbij
A
nær
23
Q
over (tijd)
A
om
24
Q
rond
A
omkring
25
boven (t.o.v. iets
ovenfor
26
boven (over)
over
27
tegenover
overfor
28
op, in
på
29
rond, om
rundt
30
sinds
siden
31
van, aan, tot, naar, voor
til
32
letterlijk ergens onder
under
33
zonder
uten
34
buiten
utenfor
35
bij (objecten)
ved
36
naast
ved siden av