probleem 1 Flashcards

(27 cards)

1
Q

Wat zegt Plato over kennis?

A

het moet ten allen tijden waar zijn en het moet rationeel zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de hoofdvormen van plato?

A

courage, justice, the good, true

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vergelijking met de zon.

A

de form of good nodig om andere forms te zien. Net zoals licht nodig om fysieke wereld te zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

metafoor van de lijn.

A

imagining is afbeelding en kunst. belief hangt af van perceptie en wat je echt ziet. thinking is wiskundige dingen je hebt de echte waarheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

metafoor van de grot.

A

onwetende zien schaduwen in de grot en niet de echte objecten die de schaduwen maken. Al ze zich losmaken dan zien ze de echte forms.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

metafoor van de liefde.

A

1 is verlangen. 2 is alle mooie lichamen. 3 is prachtige zielen. 4 is mooie wetten en instellingen. 5 is schoonheid van kennis. 6 is de vorm van schoonheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

plato reïncarnatie

A

plato geloofde dit en dat de forms voor het leven op aarde al gezien worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

plato nativisme

A

de kennis van de vormen hebben al, maar we zijn onwetend en moeten deze kennis terughalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

3 klassen plato en de zielen

A

guardians zijn rationeel en leiders (rationele ziel). auxiliaries zijn oorlogvoerende macht (spirituele ziel). productive zijn boeren en arbeiders met materieel behoeftes (verlangende ziel).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

homunculus probleem

A

wie bestuurt de bestuurder?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Aristoteles matter en form

A

vormen bestaan uit matter (tastbare) en de vorm (ziel/idee).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waar bestaan vormen nog meer uit. Aristoteles.

A

essentieële oorzak is wat iets in essentie is. Efficiënte oorzaak is hoe dingen ontstaan en final doel waarvoor die bestaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Aristoteles potentie en actualiteit

A

potentie zijn losse deeltjes die iets kunnen vormen. actualiteit is het einddoel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ziel en lichaam aristoteles

A

Aristoteles vond dat je zonder lichaam geen ziel hebt. hij was dus geen dualist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Aristoteles en 3 soorten zielen

A

de voedzame ziel (planten) is voeding, voortplanting en sturen van groei. de gevoelige ziel (dieren) is inbeelding en geheugen en beweging als gevolg van verlangen. Rationele ziel (mensen) is geest en kracht om na te denken en algemene kennis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Aristoteles special senses etc.

A

de special senses ontvangen soorten informatie. de common sense ligt in je hart en geeft mentale representatie van object, Imagination en memory dragen hieraan mee.

17
Q

passive mind aristoteles

A

potentie, neemt vorm van ervaren object aan

18
Q

active mind aristoteles

A

actualisatie, uiteindelijke doel

19
Q

descartes

A

hij was een rationalist en kwam met cogito ergo sum

20
Q

descartes onderscheid mens en dier

A

mensen hebben zelfbewustzijn, gedrag is flexibeler en taal is uniek

21
Q

descartes twee werelden

A

wereld zoals die werkelijk is (objectief). wereld van persoon als denkend wezen door introspectie (subjectief)

22
Q

cartesian dualisme en problemen

A

kijken naar innerlijke zelf. Hoe weet je dat je niet de enige bent op aarde en hoe vindt interactie tussen ziel en lichaam plaats?

23
Q

john locke verkrijgen van kennis

A

volgens John Locke krijgen we kennis door observatie en zijn we dus geboren als een onbeschreven blad

24
Q

vormen van complexe ideeën Locke

A

we krijgen verschillende ervaringen en die worden samen tot 1 object samengebracht

25
Hume idee en impressie
ideeën zijn minder levendige kopieën van impressies
26
associaties Hume
gelijkenis, continguïtiet tijd en plaats, oorzaak-gevolg. Hume geloofde niet in causaliteit
27
hume complexe impressie
simpele impressie is sense data en niet te analyseren deze worden samen een complexe impressie