Proefwerk H1 /1/ Flashcards
(28 cards)
1
Q
de achternaam
A
der Nachname
2
Q
de Duitser, de Duitsers
A
der Deutsche, die Deutschen
3
Q
de Nederlander, de Nederlanders
A
der Niederländer, die Niederländer
3
Q
de naam, de namen
A
der Name, die Namen
4
Q
het adres, de adressen
A
die Adresse, die Adressen
4
Q
de Duitse
A
die Deutsche
5
Q
het e-mailadres
A
die E-Mail-Adresse
6
Q
de Nederlandse
A
die Niederländerin
7
Q
de postcode
A
die Postleitzahl
8
Q
de straat, de straten
A
die straße, die Straßen
9
Q
het telefoonnummer, de telefoonnummers
A
die Telefonnummer, die Telefonnummern
10
Q
het jaar, de jaren
A
das Jahr, die Jahre
11
Q
Duitsland
A
Deutschland
11
Q
het land, de landen
A
das Land, die Länder
12
Q
Nederland
A
die Niederlande
13
Q
Oostenrijk
A
Österreich
14
Q
Zwitserland
A
die Schweiz
15
Q
heten
A
heißen
16
Q
komen
A
kommen
17
Q
wonen
A
wohnen
18
Q
zijn
A
sein
19
Q
oud
A
alt
20
Q
uit
A
aus
21
Q
hoe
A
wie
22
waar
wo
23
wat
was
23
waarvandaan
woher
24
wie
wer
