Proposer une activité pp. 22+25 Flashcards
(41 cards)
1
Q
De hersteller
A
le dépanneur
2
Q
de vrije val
A
la chute libre
2
Q
de klif
A
la falaise
3
Q
de beklimming/ het klimmen
A
l’escalade
4
Q
de slee, het sleeën
A
la luge
5
Q
de oplossing
A
la solution
6
Q
realistische
A
réaliste
7
Q
aanvaarden
A
accepter
8
Q
afhangen van
A
dépendre de
9
Q
meenemen
A
emmener
10
Q
twijfelen
A
hésiter
11
Q
(uit)lenen
A
prêter
12
Q
voorstellen
A
proposer
13
Q
opteren voor
A
opter pour
14
Q
weigeren
A
refuser
15
Q
springen
A
sauter
16
Q
stelen
A
voler
17
Q
getuigen zijn van
A
être témoin de
18
Q
ik begrijp er niets van
A
je n’y comprends rien
19
Q
heb je zin in
A
tu as envie de
20
Q
zegt het je iets
A
ça te dit
21
Q
ik zou graag willen doen
A
j’aimerais faire
22
Q
heb je zin
A
ça te tente
23
Q
kom je ook?
A
tu viens aussi
24
ben je vrij?
tu es libre?
25
bovendien is het niet te duur
En plus, ce n'est pas trop cher
26
ik ben gek op snelheid
j'adore la vitesse
27
zeker
certainement
28
dat is de max
c'est dingue
29
dat is (helemaal) oke
c'est (trop) bien
29
dat is super cool
ça déchire
30
dat komt goed uit. Ik heb niks te doen
ça tombe bien. Je n'ai rien à faire
31
Ik weet het niet
je ne sais pas
32
ik twijfel (een beetje)
j'hésite (un peu)
33
oh nee, dat doe ik niet graag
oh non, je n'aime pas
34
Ik zou wel willen, maar ik kan dat niet doen
j'aimerais bien, mais je ne peux faire ça.
35
dat is niet mij ding
ce n'est pas mon truc
36
eerlijk gezegd ben ik daar wel bang voor
frachement, ça me fait peur
36
zeker niet
pas du tout
37
dat zegt me niets
çe ne me dit rien
38
ik ben niet vrij
je ne suis pas libre
