Psychodynamisch meetparadigma Flashcards

(52 cards)

1
Q

Psychodynamisch meetparadigma

A
  • Wat is persoonlijkheid?

De manier waarop het individu omgaat met de spanning tussen onbewuste (seksuele of agressieve) driften en het geweten (onbewuste/impliciete motieven)

Hoe kan persoonlijkheid gemeten worden?

Indirecte methoden bv Rorschach en TAT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Interpersoonlijk

A
  • Wat is persoonlijkheid?

De patronen in een individu’s relaties met anderen

  • Hoe kan persoonlijkheid gemeten worden?

Interpersoonlijk circumplex bv NIAS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Personologisch

A
  • Wat is persoonlijkheid?

De patronen in een individu’s relaties met anderen

  • Hoe kan persoonlijkheid gemeten worden?

Narratieven bv levensverhaal interview

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Multivariatie

A
  • Wat is persoonlijkheid?

individuele verschillen in trekdimensies die relatief erfelijk en stabiel zijn over de levensloop

  • Hoe kan persoonlijkheid gemeten worden?

Persoonlijkheidsvragenlijsten bv NEO-PI-3, BFI-2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Empirische meetparadigma

A
  • Wat is persoonlijkheid?

Meten van hypothetische diagnostische constructen met klinische relevantie waarvan de betekenis w afgeleid adhv geobserveerde sets van correlaties

  • Hoe kan persoonlijkheid gemeten worden?

MMPI -familie van testen bv MMPI-2-RF met schalen zoals somatische klachten, antisociaal gedrag…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

paradigma’s

A

= zijn gerelateerd aan bepaalde persoonlijheidstheorieën en persoonlijkheidstesten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Meetmethoden psychodynamisch meetparadigma

A
  • indirecte methoden
  • Menninger assessment (test batterij) bv rorschachtest, TAT, WAIS
  • Interpretatie-principes; 1. projectieve test 2. psychologische aanpassing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Projectieve test

A

= test waarbij onbewuste verlangens geprojecteerd worden op vage stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rorschachtest

A
  • perceptietest; onbewuste waarneming
  • Wat zie je in deze vlek? (10 symmetrisch opgebouwde inktvlekken, ambigue stimuli uitnodigend tot projectie
  • oorspronkelijk voor schizofrenie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Voordelen Rorschach

A

Kan vele responsen uitlokken door de vrij ambigue stimuli
(inktvlekken)
■ Geen bewuste zelfrapportage → simulatie en manipulatie is moeilijk
□ Manipuleerbaar: Inhoud van duidingen
□ Niet-manipuleerbaar: structurele antwoorden
■ Implementatie mogelijk in de multi-method diagnostiek;
complementeren met zelfrapportage
■ Geschikt voor indicatiestelling bij complexe problematieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kritiek Rorschach

A

□ Geen eenduidige theorie over onderliggend interpretatieproces
□ Ambigue stimuli zijn niet valide
□ Interpretatiesysteem was in eerste instantie puur intuïtief
□ Subjectiviteive beoordeling van diagnosticus → problemen met
interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
□ Beperkte psychometrische kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Comprehensive system CS

A

■ Standaardisatie van Rorschachtest door John E. Exner
■ Bedoeling: bestaande systemen verenigen tot een unitair systeem met
meest valide administratie, scoring en interpretatie
■ Empirische onderbouwing
■ Ontwikkeling normen
■ Theoretische redeneringen voor interpretatie worden vermeden →
theorievrij instrument

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kritiek CS

A

□ CS minimaliseert de nadruk op projectieve aspecten van de
responsen
□ Atheoretisch systeem
□ Rorschachtest wordt probleemoplossingstaak
□ Perceptietaak is geen projectieve methode: perceptie gaat
associatie vooraf
□ Te veel focus op de test zelf → innerlijke dynamiek gaat verloren
□ Antwoorden worden beïnvloed door cognitieve, psychiatrische en
omgevingskenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

meetpretentie CS

A

□ Onderliggende persoonlijkheidsstructuur (o.b.v.
perceptietaak): states en traits
□ Persoonlijkheidsdynamiek (o.b.v. associatietaak):
onderliggende behoeftes en conflicten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Persoonlijkheidsbeschrijvingen in CS

A

op basis van 3 componenten:
□ Perceptuele taak → structurele informatie
● Geeft info over hoe leven gestructureerd wordt
□ Associatietaak → Inhoudelijke/thematische informatie
● Weerspiegeling van emoties
□ Gedragsmatige component → Gedragsmatige informatie
● Geeft informatie over het gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Validiteit CS

A

■ Normen
□ Verouderde en Amerikaanse normen
□ Hernormeringsonderzoek → overpsychopathologiseren
■ Indien goede opleiding en goede hantering van het systeem → goede
(interbeoordeelaars)betrouwbaarheid
■ Sommige CS-variabelen zijn valide, andere schieten tekort
■ Toenemende aandacht voor incrementele validiteit: de test wordt
tegenover andere testen gelegd

beter MM diagnostiek en vernieuwing van coderingssysteem te hanteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Rorschach performance assessment system (R-pas)

A

gestandaardiseerde CS

  • Performance-based: Toekennen van betekenis aan specifieke,
    ongestructureerde gedragsreacties
  • Psychologisch meet instrument
  • ■ Afname
    □ Optimale responsiviteitsrange (van 17 – 27 antwoorden)
    ● Te korte of te lange protocollen → verhoogt onterecht de
    kans op pathologische kenmerken → onbetrouwbaar
    □ Psycholoog moet ook eigen tussenkomsten meenemen in de
    scoring

■ Nieuwe codering op basis van wetenschappelijke onderbouwing
■ Opsplitsing van kwalitatieve aspecten in 2 categorieën
□ Cognitieve codes
□ Thematisch Codes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

thematisch codes

A

Ego Impairment Index III (EII-III) scale:
dimensionele schaal voor meten van ernst van
psychopathologie en denkstoornissen
● Mutuality of autonomy (MOA) scale: schaal waarbij
men nagaat hoe de ernstig psychopathologische patiënt
zich kan differentiëren van andere objecten
● Oral dependency language (ODL) scale: nagaan van
interpersoonlijke afhankelijkheid en impliciete
afhankelijkheidsbehoeften
● Agressieve inhouden: mate waarin de patiënt
agressieve beelden kan waarnemen in de vlekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

R-pas 3 dimensionele constellatie indexen

A

● Thinking perception composite (TP-COMP): mate van
psychotische kwetsbaarheid (perceptie en
denkstoornissen)
● Suïcide-concern composite (SC-COMP): maat van
suïcide-risico en zelfdestructief gedrag
● Vigilance composite (V-COMP): maat voor paranoïde
denkstijl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

TAT

A

Verbeeldingstest = roept fantasie-denken op
■ 31 achromatische kleur (zwart-wit) afbeeldingen
□ Leeftijd- en geslachtsafhankelijk

Afname
■ Instructie: verhaaltje vertellen
■ Het verhaal zou volgende zaken moeten bevatten
□ Wat er aan het gebeuren is op de plaat
□ Aanleiding
□ Hoe personages denken en zich voelen
□ Afloop
□ Bij het ontbreken van één van deze verhaalelementen →
herinnering aan instructie

■ Minstens 10 platen aanbieden in vaste volgorde
■ Voorkennis van persoon vereist → bepaalt selectie van platen
■ Alles transcriberen
■ Eventueel doorvragen op de relevante thema’s voor de interpretatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Interpretatiesystemen TAT - Muray

A

Murray
□ Apperceptie: bewuste waarneming en interpretering in functie
van de behoeftes
□ Assumptie: behoeftes worden uitgedrukt in interpretaties
□ 3 basisbehoeftes
● Affiliatie
● Ambitie
● Agressie

22
Q

Interpretatiesystemen TAT - Bellak

A

□ Aandacht aan hoofdthema dat op verschillende niveaus moet
worden geanalyseerd
□ Aandacht voor de behoeften en motieven van focale figuur
□ Verder aandacht voor conflictgebieden, angsten, weerstand en
egofuncties

23
Q

Interpretatiesystemen TAT - SCORS

A

□ Psychodynamische conceptuele empirisch ondersteunde
herziening van TAT vanuit objectrelatie perspectief
□ 4 domeinen/dimensies met niveaus van toenemende
complexiteit en maturiteit
● Mate van maturiteit
● Mate van affectiviteit (in relaties)
● Mate van moraliteit
● Mate van oorzaak- en gevolg begrip
□ Evaluatie
● Algemene score
● Hogere score = matuur, complex
● Lagere score = niet-matuur, niet-complex
□ Uitgebreid met SCORS-Global method: 4 → 7 dimensies
● Mate van agressiehantering
● Mate van zelfwaarde
● Mate van zelfconcept
□ Wordt gescoord op basis van een 7-punts Likertschaal

24
Q

Wat meet TAT?

A

■ Egofuncties
■ Emotieregulatie
■ Cognitie en perceptie
■ Coping
■ Empathie
■ Instinctregulatie
■ Psychopathologie

25
Bedenkingen TAT
■ Steeds andere platen → bemoeilijkt onderzoek naar betrouwbaarheid en validiteit ■ Tekortkoming in psychometrische ondersteuning ■ Lage correlaties tussen TAT en klinische diagnoses of zelfrapportagedata ■ Kwalitatieve TAT wordt aangevuld met kwantitatief systeem (SCORS) ■ Appèl van de plaat en stimuls-pull ■ Ondervertegenwoordiging van minderhedengroepen op de platen ■ Geen normgegevens voor interpretaties aan af te wegen
26
Codering in CS
3 Basisaspecten 1. Locatie 2. Determinanten = Kenmerken van de vlek die tot antwoord leiden/ wat maakt dat de vlek zo gezien wordt Bij navraag: “Waaraan in de vlek lijkt het op…?”, “Waaraan in de vlek zie je dit?” 7 categorieën: 1. Vormkenmerken: F 2. Beweging: - Menselijke activiteiten van mens of dier: M - Dierlijke bewegingen (bijv. wandelende leeuw): fm - Beweging van levenloze objecten (bijv. vallend blad): m 3. Chromatisch (kleurantwoord): C 4. Achromatisch (grijs, wit en/of zwart): C’ 5. Saturatie en tinten: V (afstand/diepte), T (textuur/tactiel), Y (diffusie van donkere en lichtere tinten) 6. Vormdimensie/diepte : FV (bv. iets verscholen achter struik) 7. Reflectie (spiegelbeeldantwoord): r (bv: dier en reflectie in het water 3. Inhouden
27
scoringsvariabelen R-pas
van 7 bij cs naar 5 bij R-PAS - Afname-aspecten - Engagement en cognitieve processing (o.a. complexiteit en responsiviteit) - Perceptie- en denkstoornissen  - Stress en distress - Representatie van zichzelf en anderen
28
Multivariaat meetparadigma benaderingen
1. Lexicaal/linguistisch paradigma 2. Statistische benadering 3. theoretische benadering Combinatie ■ Lexicale en statistische benadering → 16PF Cattell ■ Theoretische en statistische benadering → ‘PEN’ model Eysenck ■ Dit lost twee problemen op □ Belangrijke domeinen van individuele verschillen identificeren □ Beschrijven van de onderlinge structuur/orde van de trekken
29
Lexicaal/linguïstisch paradigma
Alle belangrijke individuele verschillen zijn in de taal opgenomen - identificeren van belangrijke trekken (woordenboek) beperkingen; ● Sommige adjectieven zijn moeilijk te vatten ● Persoonlijkheid wordt niet uitsluitend door adjectieven weergegeven, maar ook door zelfstandige naamwoorden, zinsneden...
30
Statistische benadering
Grote pool indelen in categorieën met behulp van FA (functie-analyse) □ Doel: manier om te bepalen welke persoonlijkheidsvariabelen tot dezelfde groep behoren □ Vormen van FA ● Confirmatorisch: bevestiging van bestaande theorie ● Exploratorisch: reductie van grote hoeveelheid informatie tot minimum, meest betekenisvolle onderliggende factoren/dimensies ■ Procedure ● Aantal observaties vaststellen ● Intercorrelatiematrix bepalen tussen alle variabelen ● Extractie van factoren ● Rotatie van factoren
31
theoretische benadering
theorie bepaalt welke trekken belangrijk zijn
32
Trektaxonomie belangrijke namen
Catell Eysenck
33
Eysenck personality questionaire EPQ kritiek/factoren/betrouwbaarheid/toepassingsgebieden
■ Kritiek □ Weinig betrouwbaar □ Kleine en scheve spreiding ■ Vier factoren □ Psychoticisme □ Extraversie □ Neuroticisme □ Leugenschaal = validiteit- en persoonlijkheidsschaal □ Totaal: 100 dichotome items ■ Sterke test-hertest betrouwbaarheid ■ Toepassingsgebieden □ Ontworpen om psychotische predisposities te signaleren □ Verschillende onderzoeksgebieden van persoonlijkheid □ Klinische praktijk, arbeidssetting □ Minder gebruikt omwille van B5
34
EPP
21 facetschalen/primaire persoonlijkheidstraits om 3 dimensies/superfactoren te meten: - Extraversion: activity, sociability, expressiveness, assertiveness, ambition, dogmatism & aggressiveness - Neuroticism: inferiority, unhappiness, anxiety, dependence, hypochondria, guilt & obsessiveness - Psychoticism: risk-taking, impulsivity, irresponsibility, manipulativeness, sensation-seeking, tough-mindedness & practicality - Ook een L-schaal voorzien Zowel superfactoren als primaire persoonlijkheidstrekken meet ≠ MPI, EPI, EPQ, EPQ-R meten enkel op superfactor-niveau Dichotome items (ja/neen), uitgebreid met antwoordoptie ‘kan niet beslissen’ 440 items (20 items/schaal) P-schaal opnieuw zwakste schaal (minst betrouwbaar) Ook verkorte EPP-schaal
35
Big five
Ontdekking van ‘Big Five’ factoren in de lijst van Cattell (Norman, 1963) als een brede waaier van persoonlijkheidseigenschappen (cfr. cardinale of supertraits) (I) Surgency Extraversie – actief, assertief, energetisch, enthousiast, (II) Aangenaamheid – aangenaam, vriendelijk, hulpvol, sympathisch, vertrouwend (III) Conscientieusheid – efficiënt, georganiseerd, plannen, betrouwbaar, verantwoordelijkheidsgevoel/gewetensvol, nauwgezet (IV) Neuroticisme/Emotionele stabiliteit – angstig, zelfmedelijden, gevoelig, instabiel, zorgenvol (V) Openheid/intellect – artistiek, nieuwsgierig, verbeelding, origineel, brede waaier aan interesses
36
vijffactorenmodel
VFM Theoretische en statistische (nl. factoranalyse) benadering Model ontwikkeld door Costa en McCrae (begin ’80) Clusteranalyse op 16PF van Cattell: Openness to Experience NEO = N, E en O van lexicale B5 Uitbreiding NEO → NEO-PI (‘85), NEO-FFI (‘89) Combinatie lexicale benadering en vragenlijst methode e) NEO-PI-R (‘92): 30 facetten (6 per domein) F) NEO-PI-3 (2014): items aangepast aan lagere opleidingsniveaus + nieuwe bevolkingsnormen Het meest populaire persoonlijkheidsmodel van het moment OCEAN
37
B5 versus VFM
Vrijwel gelijke persoonlijkheidsmodellen MAAR… - Verschillende ontstaansgeschiedenis/conceptuele uitgangspunten: B5: lexicale hypothese Atheoretisch en beschrijvend VFM: vragenlijsten methode Theorieën onderzoeken en verklarende uitspraken bieden Verschillende meetmodellen: B5: circulair = variabelen laden op meerdere factoren VFM: hiërarchisch = factoren zijn onafhankelijk van elkaar Verschillende meetinstrumenten: B5: markers (adjectieven) 100 trait descriptive adjectives (TDA; Goldberg, 1990, 1992) Interpersonal Adjective Scales Revised-Big Five (IASR-B5; Wiggins & Trobst, 2002) 50-Bipolar Rating Scale (50-BSRS; Goldberg, 1992)
38
BFI-2-NL
DOEL: ‘Big Five’ persoonlijkheidsdomeinen en 15 facetten meten 60-item vragenlijst - Items = korte zinnen - Gebaseerd op prototypische trekadjectieven maar verduidelijkt met contextuele informatie - Bijv. openheid: item ‘komt met nieuwe ideeën’ i.p.v. ‘origineel’ - Vijfpuntslikertschaal (helemaal oneens (1)- helemaal eens (5)) Voordelen: - Kort en eenvoudig, maar laat meer nuancering toe dan adjectieven - Domeinschalen hebben hoge betrouwbaarheid - Sterke convergente validiteit met langere Big Five instrumenten - Goede convergentie zelf-/informantenrapportage
39
hoge en lage score van elk kenmerk
zie ppt
40
Menninger assessment batterij - principes
3 interpretatie-principes: 1. Projectieve hypothese Responsen bevatten projecties vanuit de private wereld en persoonlijkheidsprocessen: onbewuste conflicten, behoeften, impliciete motieven, verlangens, angsten, en gewoonlijke manier waarop men de wereld ervaart en beleeft * Responsen op de ambigue/betekenisloze stimuli van projectieve testen impliceren(eerder onbewuste/vrijwillige) keuzes 2. Niveaus van functioneren 3. Psychologische aanpassing Adaptieve capaciteiten + beperkingen in psychologisch functioneren nagaan * Bijv. zwakke realiteitstoetsing, denkstoornissen en psychosegevoeligheid worden pas bij meer ambigu materiaal zichtbaar
41
Timothy Leary
Invloedrijke, maar controversiële onderzoeker * ‘Interpersonal Diagnosis of Personality - A Functional Theory and Methodology for Personality Evaluation’ (Leary, 1957) * Anti-intrapersoonlijk, anti-psychodynamische focus * 9 werkprincipes voor een omvattend PH-systeem * Visie op PH sterk beïnvloed door H.S. Sullivan * Één van de grondleggers van het interpersoonlijk circumplex (ICM)
42
Leary's principes
zie slide 7
43
ICM
Interpersoonlijk circumplexmodel cirkelvormige configuratie van persoonlijkheidsvariabelen * Interpersoonlijke variabelen ordenen zich op circulaire wijze rond 2 orthogonale, bipolaire dimensies: * Status/Power: Dominantie – Onderdanigheid * Liefde/Affiliation: Affectie/Liefde – Vijandigheid/Haat
44
Interpersoonlijke cirkel volgens Leary
Binnenste ring: karakteristieke mechanismen/trekken * Tweede ring: reactie van anderen op de mechanismen * Derde ring: extreme of rigide expressies van mechanismen * Buitenste ring: octant, adaptieve of maladaptieve vorm van elk mechanisme
45
bloemvormige configuratie
= Roos van Laery Hoe verder het betrokken segment opgevuld wordt, hoe meer kenmerken van een bepaalde gedragscategorie aanwezig zijn Straal = intensiteits- of dysfunctionaliteitsmaat
46
circumplex - vectorvoorstelling
Bloemvormige configuratie = groen * Vector = rode pijl * Weegt de invloed van de verschillende segmenten * Geeft samenvatting van profiel en is resultaat van spanningsveld tussen de segmenten * Vector richting (hoek α): kenmerkt de diagnostische categorie waarbinnen individu valt, m.a.w. kenmerkt iemands interpersoonlijk gedrag * Vector lengte: index voor functionaliteit/intensiteit/pathologie v/h interpersoonlijke gedrag (=SD van octanten)
47
ICM instrumenten - Interpersonal checklist
Oudste instrument * ontwikkeld door onderzoekers van Kaiser Foundation Hospital * door Leary weergegeven in ICM Selectie uit ‘334 adjectieven check list voor de 16 segmenten * Beoordeling op vierpuntenschaal (intensiteit) Kritiek: * Geen perfect circumplex (zie afbeelding) * Kritiek op multilevel PHM van Leary * Niet bewezen dat de niveaus voor alle 16 categorieën toepasbaar zijn (bijv. niveau 3) * LaForge: Niveaus = verschillende meetmethodes * Leary: Niveaus = verschillende bewustzijnsniveaus * Dezelfde problemen voor Nederlandse vertaling ICL
48
Hedendaagse ICI
Begin jaren ’80 gaat onderzoek twee richtingen uit: 1. Op zoek naar empirische modellen die de circumplexiteit van een itempool aantonen * IAS-(R) * IIP-C * NIAS 2. Integratie van onderzoek uit andere domeinen * ICM & Big Five/Vijf Factoren Model
49
IAS octanten
1. ambitious - dominant (AP) 2. gregarious - extraverted (NO) 3. warm - agreeable (ML) 4. unassuming - ingenuous (JK) 5. lazy - submissive (HI) 6. aloof - introverted (FG) 7. cold - quarrelsome (DE) 8. arrogant - calculating (BC)
50
NIAS
Ontwikkeling: * Vanuit lexicale benadering * Eerste filter: woordenlijst van Brokken (1978)  1203 adjectieven * 450 van 1203 ter beoordeling door 211 respondenten  Multidimensionele schaalanalyse (~FA)  twee dimensies (Power vs. Affiliation) verklaarden 79% van variantie Beschrijving: * 163 items (adjectieven), 8 schalen * Korte versie: 119 items * Vijfpunt Likertschaal, helemaal niet passend – beschrijft mij perfect * 20-30min invultijd * 2 normgroepen * Normale steekproef (M: n=127; V: n=471) * Psychiatrische steekproef (M: n=77; V: n=93)
51
Gebruik NIAS
Gebruik; - Zelfbeoordeling - Beoordeling door derden - Wens/ideaal beschrijving Kunnen met elkaar worden vergeleken a.d.h.v. vectoren Toepassingsgebieden: * Rekrutering & beoordeling (‘gewenste gedragsprofiel’) * Gedragsbeschrijving tijdens een interview * Schetst cliënt-therapeut overdracht * Illustreert doelstelling * Toont evolutie doorheen behandeling
52
INTERPERSOONLIJK VS. MULTIVARIAAT
zie slide 29