Psychopathologie Flashcards

(190 cards)

1
Q

Thomas Szasz

A

Legde zoveel nadruk op de rol van de samenleving in het definiëren van abnormaliteit dat hij het hele concept van geestesziekte ongeldig achtte. Volgens Szasz zijn de afwijkingen die de samenleving abnormaal noemt gewoon ‘problemen met het leven’, geen tekenen van iets dat mis is met de persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Trepanatie

A

Een oude ingreep waarbij een stenen instrument werd gebruikt om een cirkelvormig stuk van de schedel weg te snijden om abnormaal gedrag te behandelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Oude opvattingen en behandelingen van abnormaliteit

A

Abnormaal gedrag werd gezien als het werk van kwade geesten. Het menselijk lichaam en de geest werden gezien als een strijdtoneel tussen externe krachten van goed en kwaad. Abnormaal gedrag betekende de overwinning van de kwade geesten. Demonen moesten uit het lichaam van het slachtoffer worden verdreven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Griekse en Romeinse opvattingen en behandelingen van abnormaliteit (500 v.C. tot 500 n.C.)

A

Hippocrates dacht dat ziekten natuurlijke oorzaken hadden. Abnormaal gedrag was volgens hem een ziekte die voortkwam uit interne fysieke problemen: een disbalans van de vier lichaamssappen. Om psychologische disfunctie te behandelen moest men de onderliggende fysieke pathologie corrigeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Europese opvattingen en behandelingen van abnormaliteit (Middeleeuwen) (500 tot 1350 n.C.)

A

De macht van de geestelijkheid groeide, de kerk verwierp wetenschap. Psychologische abnormaliteit werd gezien als bewijs van Satans invloed. Genezing door het lichaam te ontdoen van de duivels die het bezaten. Exorcismen werden heringevoerd, marteling werd ook toegepast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Tarantisme

A

Groepen mensen begonnen plotseling te springen, dansen en in stuiptrekkingen te raken. Men geloofde dat ze gebeten waren door een wolfspin (tarantula) en probeerde de stoornis te genezen door het uitvoeren van een dans genaamd de tarantella

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Lycanthropie

A

Mensen dachten dat ze bezeten waren door wolven of andere dieren. Ze gedroegen zich als wolven en stelden zich voor dat ze vacht hadden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Opvattingen en behandelingen van abnormaliteit in de Renaissance (1400 tot 1700)

A

Zorg voor mensen met psychische stoornissen verbeterde. Menselijke en liefdevolle behandeling. De verbeteringen verdwenen rond 1650. Te weinig en te kleine ziekenhuizen. Ziekenhuizen werden omgevormd tot gestichten, die overvol raakten en in feite gevangenissen werden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Opvattingen en behandelingen van abnormaliteit in de negentiende eeuw (1800–1900)

A

Behandeling begon opnieuw te verbeteren. Behandeling met sympathie en vriendelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Opvattingen en behandelingen van abnormaliteit in de vroege 20e eeuw

A

Twee tegengestelde perspectieven: somatogeen en psychogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sterke punten biologisch model

A
  1. Groot aanzien binnen het vakgebied 2. Waardevolle en nieuwe inzichten 3. Behandelingen vaak effectief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zwakke punten biologisch model

A
  1. Beperkte kijk op afwijkend functioneren door uitsluiten van niet–biologische factoren 2. Sterke, ongewenste bijwerkingen van behandelingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Psychodynamische therapieën

A
  1. Vrije associatie 2. Interpretatie door de therapeut 3. Catharsis 4. Verwerkingsproces (doorwerken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Huidige trends in psychodynamische therapie

A
  1. Kortdurende psychodynamische therapieën 2. Relationele psychoanalytische therapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kortdurende psychodynamische therapie

A

Een vorm van kortdurende therapie gericht op één centraal probleem en de onbewuste oorzaken daarvan, vaak door inzicht in vroege ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Relationele psychoanalytische therapie

A

Een moderne vorm van psychoanalyse die benadrukt dat problemen ontstaan in relaties, en dat de relatie tussen cliënt en therapeut actief wordt ingezet als therapeutisch middel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sterke punten psychodynamisch model

A

Benadrukt belang van onbewuste processen en kindertijd in het ontstaan van stoornissen, heeft geleid tot veel therapeutische inzichten en biedt diepgaande verklaringen voor complexe symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zwakke punten psychodynamisch model

A

Theorieën zijn moeilijk wetenschappelijk te toetsen of bewijzen, therapie is vaak langdurig en niet altijd effectief bij acute klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Sterke punten cognitief–gedragsmatig model

A

Wetenschappelijk goed onderbouwd, praktisch toepasbaar en effectief bij veel stoornissen zoals depressie, angst en verslaving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Zwakke punten cognitief–gedragsmatig model

A

Richt zich soms te veel op symptomen in plaats van onderliggende oorzaken, en houdt weinig rekening met emoties of context zoals trauma of cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Humanistisch model

A

Benadrukt het inherente potentieel voor goedheid en groei in mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Existentiële theorie

A

Benadrukt dat mensen de vrijheid hebben om betekenis te geven aan hun leven en verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun keuzes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Sterke punten humanistisch–existentiële model

A

Benadrukt menselijke waardigheid, vrijheid en zelfontplooiing; legt nadruk op positieve groei in plaats van stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Zwakke punten humanistisch–existentiële model

A

Moeilijk empirisch te toetsen; therapeutische technieken zijn vaag of abstract; effectiviteit soms moeilijk aan te tonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Sterke punten sociocultureel model
Houdt rekening met bredere context (zoals cultuur, gezin, sociale druk); legt nadruk op invloed van omgeving op gedrag
24
Zwakke punten sociocultureel model
Moeilijk om oorzaken en gevolgen te onderscheiden; moeilijk te onderzoeken in gecontroleerde omstandigheden
25
Nagebootste stoornis
Een stoornis waarbij een persoon fysieke symptomen veinst of opwekt, meestal met als doel de rol van zieke op zich te nemen (ook wel Münchhausen genoemd)
26
Münchhausen by proxy
Een nagebootste stoornis die wordt opgewekt bij een ander (meestal een kind of oudere onder de zorg van de persoon)
27
Conversiestoornis
Een stoornis waarbij lichamelijke symptomen de vrijwillige motorische of sensorische functies beïnvloeden, maar waarbij de symptomen niet overeenkomen met bekende medische aandoeningen
28
Somatisch–symptoomstoornis
Een stoornis waarbij mensen buitensporig veel last, bezorgdheid en angst ervaren over lichamelijke symptomen, en waarbij hun leven onevenredig wordt verstoord door deze symptomen
29
Primair gewin
In de psychodynamische theorie: het voordeel dat mensen halen uit het feit dat hun somatische symptomen interne conflicten uit het bewustzijn houden
30
Secundair gewin
In de psychodynamische theorie: het voordeel dat mensen halen uit het feit dat hun somatische symptomen vriendelijkheid van anderen oproepen of een excuus vormen om onaangename activiteiten te vermijden
31
Ziekteangststoornis
Een stoornis waarbij mensen chronisch angstig en gepreoccupeerd zijn met de gedachte dat zij een ernstige ziekte hebben of kunnen krijgen, ondanks het ontbreken van lichamelijke symptomen
32
Psychofysiologische stoornissen
Stoornissen waarbij biologische, psychologische en socioculturele factoren samenwerken om een lichamelijke ziekte te veroorzaken of te verergeren. Ook wel: psychologische factoren die andere medische aandoeningen beïnvloeden
33
Type A–persoonlijkheidsstijl
Een persoonlijkheidspatroon gekenmerkt door vijandigheid, cynisme, gedrevenheid, ongeduld, competitiviteit en ambitie
34
Type B–persoonlijkheidsstijl
Een persoonlijkheidspatroon waarbij iemand meer ontspannen, minder agressief en minder gefocust op tijd is
35
Psychoneuro–immunologie
De studie van de verbanden tussen stress, het immuunsysteem van het lichaam en ziekte
36
Biofeedback
Een techniek waarbij een cliënt informatie krijgt over lichamelijke reacties terwijl deze plaatsvinden, en leert deze reacties vrijwillig te beheersen
37
Depressie
Een neerslachtige stemming gekenmerkt door aanzienlijke gevoelens van verdriet, gebrek aan energie, een laag gevoel van eigenwaarde, schuld of aanverwante symptomen
38
Manie
Een toestand of episode van uitzinnig gedrag waarin mensen een overdreven overtuiging hebben dat de wereld voor hen openligt
39
Depressieve stoornissen
De groep stoornissen die gekenmerkt worden door unipolaire depressie
40
Majeure depressieve stoornis
Een ernstig patroon van depressie dat invaliderend is en niet veroorzaakt wordt door factoren zoals drugs of een algemene medische aandoening
41
Persisterende depressieve stoornis
Een chronische vorm van unipolaire depressie gekenmerkt door aanhoudende en terugkerende symptomen van ernstige of milde depressie
42
Premenstruele dysfore stoornis
Een stoornis gekenmerkt door herhaalde episoden van significante depressie en aanverwante symptomen in de week voorafgaand aan de menstruatie
43
Noradrenaline
Een neurotransmitter waarvan abnormale activiteit in verband wordt gebracht met depressie en paniekstoornis
44
Serotonine
Een neurotransmitter waarvan abnormale activiteit in verband wordt gebracht met depressie, obsessieve–compulsieve stoornis en eetstoornissen
45
Cognitieve triade
De drie vormen van negatief denken die volgens Aaron Beck leiden tot depressie: een negatieve kijk op iemands ervaringen, zichzelf en de toekomst
46
Automatische gedachten
Talrijke onaangename gedachten die bijdragen aan of het in stand houden van depressie, angst of andere psychologische stoornissen
47
Aangeleerde hulpeloosheid
De overtuiging, gebaseerd op eerdere ervaringen, dat men geen controle heeft over de bekrachtiging in het leven
48
Bipolaire–I–stoornis
Een type bipolaire stoornis gekenmerkt door volledige manische en ernstige depressieve episoden
49
Bipolaire–II–stoornis
Een type bipolaire stoornis gekenmerkt door milde manische (hypomane) episoden en ernstige depressieve episoden
50
Cyclothyme stoornis
Een stoornis gekenmerkt door talrijke perioden van hypomane symptomen en milde depressieve symptomen
51
Gedragsactivatie
Een therapie voor depressie waarbij de therapeut systematisch werkt aan het verhogen van het aantal constructieve en plezierige activiteiten en gebeurtenissen in het leven van de cliënt
52
Cognitieve therapie
Een therapie ontwikkeld door Aaron Beck die mensen helpt om onaangepaste aannames en denkpatronen te identificeren en te veranderen die bijdragen aan hun psychologische stoornissen
53
Interpersoonlijke psychotherapie (IPT)
Een behandeling voor unipolaire depressie die gebaseerd is op de overtuiging dat het verduidelijken en veranderen van interpersoonlijke problemen bijdraagt aan herstel
54
MAO–remmer
Een antidepressivum dat de werking van het enzym monoamine–oxidase voorkomt (dat serotonine afbreekt)
55
Tricyclisch antidepressivum
Een antidepressivum zoals imipramine dat drie ringen in zijn moleculaire structuur heeft
56
Selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI's)
Een groep tweede–generatie antidepressiva die specifiek de serotonineactiviteit verhogen zonder andere neurotransmitters te beïnvloeden
57
Elektroconvulsietherapie (ECT)
Een behandeling voor depressie waarbij elektroden op het hoofd van de patiënt een elektrische stroom door de hersenen sturen, wat een convulsie veroorzaakt
58
Vagusstimulatie
Een behandeling voor depressie waarbij een geïmplanteerde pulsgenerator regelmatige elektrische signalen naar de nervus vagus stuurt, die op zijn beurt de hersenen stimuleert
59
Diepe hersenstimulatie (DBS)
Een behandeling voor depressie waarbij een pacemaker elektroden aanstuurt die zijn geïmplanteerd in de subgenuale cingulate, en zo dat hersengebied stimuleert
60
Lithium
Een metaalachtig element dat in de natuur voorkomt als mineraalzout en een effectieve behandeling is voor bipolaire stoornissen
61
Stemmingsstabiliserende medicijnen
Psychofarmaca die helpen bij het stabiliseren van de stemming bij mensen met een bipolaire stoornis. Ook wel antibipolaire medicijnen genoemd
61
Secundaire boodschappers
Chemische veranderingen in een neuron die plaatsvinden direct nadat het neuron een neurotransmitterboodschap ontvangt en net voordat het daarop reageert
62
Parasuïcide
Een suïcidepoging die niet tot de dood leidt
62
Doodszoeker
Een persoon die duidelijk de intentie heeft om zijn of haar leven te beëindigen bij een suïcidepoging
62
Doodsinitiator
Een persoon die suïcide pleegt in de overtuiging dat het stervensproces al begonnen is en dat hij of zij dit slechts versnelt
62
Doodsontkenner
Een persoon die suïcide pleegt zonder het definitieve karakter van de dood te erkennen
63
Doodsuitdager
Een persoon die ambivalent is over de wens om te sterven, zelfs tijdens de suïcidepoging
64
Subintentionele dood
Een dood waarbij het slachtoffer een indirecte, verborgen, gedeeltelijke of onbewuste rol speelt
64
Retrospectieve analyse
Een psychologische autopsie waarbij clinici informatie over iemands suïcide samenstellen aan de hand van diens verleden
65
Dichotoom denken
Het bekijken van problemen en oplossingen in starre of/of–termen
66
Interpersoonlijke theorie van suïcide
Een theorie die stelt dat mensen met waargenomen belastendheid, gefrustreerde verbondenheid en een psychologische capaciteit om suïcide uit te voeren, het meest geneigd zijn om suïcide te plegen
67
Seksuele disfunctie
Een stoornis die wordt gekenmerkt door een aanhoudend onvermogen om normaal te functioneren in een of meer fasen van de seksuele responscyclus
68
Fase van verlangen
De fase van de seksuele responscyclus die bestaat uit een verlangen om seks te hebben, seksuele fantasieën en seksuele aantrekkingskracht tot anderen
69
Man met hypoactieve seksuele verlangenstoornis
Een mannelijke disfunctie die wordt gekenmerkt door een aanhoudende (minstens 6 maanden) vermindering of afwezigheid van interesse in seks en daardoor een laag niveau van seksuele activiteit; de persoon ervaart significante stress
70
Vrouwelijke seksuele interesse–/opwindingsstoornis
Een vrouwelijke disfunctie die wordt gekenmerkt door een aanhoudende (minstens 6 maanden) vermindering of afwezigheid van interesse in seks en lage seksuele activiteit, en in sommige gevallen beperkte opwinding en weinig seksuele sensaties tijdens seksuele activiteit; de persoon ervaart significante stress
71
Opwindingsfase
De fase van de seksuele responscyclus die wordt gekenmerkt door veranderingen in het bekkengebied, algemene fysieke opwinding, en toename van hartslag, spierspanning, bloeddruk en ademhalingsfrequentie
72
Erectiestoornis
Een disfunctie waarbij een man herhaaldelijk faalt in het krijgen of behouden van een erectie tijdens seksuele activiteit
72
Nachtelijke peniele tumescente (NPT)
Erecties die tijdens de slaap optreden
73
Orgasmefase
De fase van de seksuele responscyclus waarin het seksuele genot zijn hoogtepunt bereikt en seksuele spanning vrijkomt doordat spieren in het bekkengebied ritmisch samentrekken
74
Vroegtijdige ejaculatie
Een disfunctie waarbij een man herhaaldelijk een orgasme bereikt en ejaculeert binnen 1 minuut na het begin van seksuele activiteit met een partner en eerder dan hij wil. Ook wel voortijdige of snelle ejaculatie genoemd
75
Vertraagde ejaculatie
Een mannelijke disfunctie die wordt gekenmerkt door een aanhoudend onvermogen om te ejaculeren of een zeer vertraagde ejaculatie tijdens seksuele activiteit met een partner
76
Vrouwelijke orgasmestoornis
Een disfunctie waarbij een vrouw herhaaldelijk geen orgasme bereikt, zeer zwakke orgasmes heeft of vertraagd tot een orgasme komt
77
Genito–pelviene pijn–/penetratiestoornis
Een seksuele disfunctie die wordt gekenmerkt door significante lichamelijke pijn tijdens geslachtsgemeenschap
78
Gerichte masturbatietraining
Een sekstherapiebenadering die vrouwen met opwindings– of orgasmeproblemen leert hoe ze effectief kunnen masturberen en uiteindelijk een orgasme kunnen bereiken tijdens seksuele interacties
79
Parafilieën
Patronen waarbij iemand terugkerende en intense seksuele verlangens, fantasieën of gedragingen heeft die betrekking hebben op niet–menselijke objecten, kinderen, niet–instemmende volwassenen, of ervaringen van lijden of vernedering
80
Parafiele stoornis
Een stoornis waarbij de parafilie van een persoon aanzienlijke stress veroorzaakt, het sociaal of beroepsmatig functioneren belemmert, of de persoon of anderen in gevaar brengt, momenteel of in het verleden
81
Fetisjistische stoornis
Een parafiele stoornis die bestaat uit terugkerende en intense seksuele verlangens, fantasieën of gedragingen waarbij gebruik wordt gemaakt van een levenloos object of niet–genitaal lichaamsdeel, vaak met uitsluiting van andere stimuli, gepaard met klinisch significante stress of beperkingen
82
Transvestiestoornis
Een parafiele stoornis die bestaat uit herhaalde en intense seksuele verlangens, fantasieën of gedragingen waarbij men zich kleedt in kleding van het andere geslacht, gepaard met klinisch significante stress of beperkingen. Ook wel transvestisme of cross–dressing genoemd
83
Exhibitionistische stoornis
Een parafiele stoornis waarbij iemand herhaaldelijk seksueel opwindende verlangens of fantasieën heeft om de genitaliën aan anderen te tonen, en deze verlangens uitvoert met niet–instemmende personen of klinisch significante stress of beperkingen ervaart
84
Voyeuristische stoornis
Een parafiele stoornis waarbij iemand herhaaldelijk en intens seksueel verlangen heeft om nietsvermoedende mensen in het geheim te observeren terwijl zij zich uitkleden of om paren te bespieden tijdens geslachtsgemeenschap, en deze verlangens uitvoert met niet–instemmende personen of klinisch significante stress of beperkingen ervaart
85
Frotteuristische stoornis
Een parafiele stoornis waarbij iemand herhaaldelijk en intens seksueel verlangen heeft om een niet–instemmende persoon aan te raken of tegen die persoon aan te wrijven, en deze verlangens uitvoert of klinisch significante stress of beperkingen ervaart
86
Pedofiele stoornis
Een parafiele stoornis waarbij iemand herhaaldelijk en intens seksueel verlangen heeft om kinderen te bekijken, aan te raken of seksuele handelingen met hen te verrichten, en deze verlangens uitvoert of klinisch significante stress of beperkingen ervaart
87
Seksuele masochismestoornis
Een parafiele stoornis waarbij iemand herhaaldelijk en intens seksueel verlangen, fantasieën of gedragingen heeft die betrekking hebben op vernedering, geslagen worden, vastgebonden worden of anderszins lijden, gepaard met klinisch significante stress of beperkingen
88
Seksuele sadismestoornis
Een parafiele stoornis waarbij iemand herhaaldelijk en intens seksueel verlangen of fantasieën heeft die betrekking hebben op het toebrengen van lijden aan anderen, en deze verlangens uitvoert met niet–instemmende personen of klinisch significante stress of beperkingen ervaart
89
Biologische factoren seksualiteit
Genetisch geslacht, hormonale werking, ziekten die seksuele opwinding en functioneren beïnvloeden, effecten van medicijnen
90
Psychologische factoren seksualiteit
Attitudes en verwachtingen over seks en het eigen lichaam, klassieke en operante conditionering van opwindingspatronen, angst, depressie, andere psychische problemen
91
Sociale factoren seksualiteit
Relaties met seksuele partners, beloningen en straffen voor seksueel gedrag, culturele normen voor seksueel gedrag, genderrollen, trauma’s en meer chronische stressoren
92
Schizofrenie
Een psychotische stoornis waarbij het persoonlijk, sociaal en beroepsmatig functioneren verslechtert als gevolg van ongewone waarnemingen, vreemde gedachten, verstoorde emoties en motorische afwijkingen
93
Psychose
Een toestand waarin iemand op belangrijke manieren het contact met de werkelijkheid verliest
94
Formele denkstoornis
Een verstoring in de productie en organisatie van gedachten
95
Losse associaties
Een veelvoorkomende denkstoornis bij schizofrenie, gekenmerkt door snelle overgangen van het ene gespreksonderwerp naar het andere; ook wel ‘ontsporing’ genoemd
96
Ongepast affect
Emotionele uitingen die niet passen bij de situatie
97
Alogie
Een vermindering in spraak of de inhoud ervan; ook wel ‘armoede van spraak’ genoemd
98
Vlak affect
Een opvallend gebrek aan zichtbare emoties; een symptoom van schizofrenie
99
Avolitie
Een symptoom van schizofrenie, gekenmerkt door apathie en het onvermogen om een actie te beginnen of voltooien
100
Katatonie
Een patroon van extreme psychomotorische symptomen bij sommige vormen van schizofrenie, waaronder katatone stupor (bewegingsloosheid), rigiditeit of vreemde houdingen
101
Waanstoornis
Aanhoudende wanen die niet bizar zijn en niet veroorzaakt worden door schizofrenie; veelvoorkomende types zijn paranoïde, jaloerse, grootheids– en somatische wanen. Duur: langer dan 1 maand
101
Kortdurende psychotische stoornis
Diverse psychotische symptomen zoals wanen, hallucinaties, onsamenhangende spraak, beperkt of onaangepast affect en katatonie. Duur: minder dan 1 maand
101
Schizoaffectieve stoornis
Uitgesproken symptomen van zowel schizofrenie als een ernstige depressieve episode of manische episode. Duur: langer dan 6 maanden
102
Schizofreniforme stoornis
Diverse psychotische symptomen zoals wanen, hallucinaties, onsamenhangende spraak, beperkt of onaangepast affect en katatonie. Duur: 1 tot 6 maanden
102
Dopaminehypothese van schizofrenie
De theorie dat schizofrenie het gevolg is van overmatige activiteit van de neurotransmitter dopamine
103
Schizofrenogene moeder
Een type moeder, verondersteld als koud, dominant en ongeïnteresseerd in de behoeften van haar kind
104
Expressed emotion
Het algemene niveau van kritiek, afkeuring en vijandigheid binnen een gezin. Mensen die herstellen van schizofrenie hebben meer kans op terugval als hun gezin hoog scoort op expressed emotion
105
Milieutherapie
Een humanistische benadering van behandeling in instellingen, gebaseerd op het idee dat een positief klimaat herstel kan bevorderen via zelfrespect, verantwoordelijkheid en betekenisvolle activiteiten
106
Token economy–programma
Een gedragsgericht programma waarbij gewenst gedrag systematisch wordt beloond met fiches die ingewisseld kunnen worden voor goederen of privileges
107
Neuroleptica
Antipsychotica van de eerste generatie, zo genoemd omdat ze vaak ongewenste bijwerkingen veroorzaken die lijken op neurologische aandoeningen
108
Extrapiramidale bijwerkingen
Ongewenste bewegingen zoals hevig trillen, vreemde gezichtsuitdrukkingen, lichaamsverdraaiingen en extreme rusteloosheid, soms veroorzaakt door antipsychotica
109
Agranulocytose
Een levensbedreigende daling van het aantal witte bloedcellen, soms veroorzaakt door het tweede–generatie antipsychoticum clozapine
109
Tardieve dyskinesie
Extrapiramidale bijwerkingen die bestaan uit onwillekeurige bewegingen die ontstaan na langdurig gebruik van antipsychotica
110
Cognitieve remediatie
Een behandeling die zich richt op cognitieve beperkingen bij schizofrenie, zoals problemen met aandacht, planning en geheugen
111
Gegeneraliseerde angststoornis
Een stoornis die wordt gekenmerkt door aanhoudende en buitensporige gevoelens van angst en bezorgdheid over talrijke gebeurtenissen en activiteiten
112
Fundamenteel irrationele aannames
De onnauwkeurige en ongepaste overtuigingen die volgens Albert Ellis worden aangehouden door mensen met psychologische problemen
113
Rationeel–emotieve therapie
Een cognitieve therapie ontwikkeld door Albert Ellis die cliënten helpt irrationele aannames en denkpatronen te herkennen en veranderen die bijdragen aan psychische stoornissen
114
Benzodiazepinen
De meest voorkomende groep angstremmende medicijnen, waaronder Valium en Xanax
115
Gamma–aminoboterzuur (GABA)
Een neurotransmitter waarvan een lage activiteit in het angstcircuit van de hersenen in verband wordt gebracht met angst
116
Sedatieve–hypnotische middelen
Medicatie die mensen bij lage doseringen kalmeert en bij hogere doseringen helpt slapen
117
Locus coeruleus
Een klein hersengebied dat betrokken is bij de regulatie van emoties en waarvan veel neuronen noradrenaline gebruiken
118
Biologische uitdaagtest
Een procedure waarbij cliënten worden aangezet tot paniek (bijv. via inspanning) om hun reactie in een gecontroleerde omgeving te onderzoeken
119
Angstgevoeligheid
De neiging om lichamelijke sensaties op te merken, deze op een onlogische manier te beoordelen en als schadelijk te interpreteren
120
Hypothalamus
Een deel van de hersenen dat verschillende lichaamsfuncties helpt regelen, waaronder eten en honger
121
Multidimensioneel risicoperspectief
Een theorie die verschillende soorten risicofactoren identificeert waarvan gedacht wordt dat ze samen een stoornis helpen veroorzaken. Hoe meer factoren aanwezig zijn, hoe groter het risico op het ontwikkelen van de stoornis
122
Motiverende gespreksvoering
Een behandelingsinterventie die gebruik maakt van een mix van empathie en onderzoekende beoordeling om cliënten te helpen motiveren om te erkennen dat ze een ernstig psychologisch probleem hebben en zich te committeren aan het maken van constructieve keuzes en gedragsveranderingen
123
Hypothalamus–hypofyse–bijnierroute (HPB) of hypothalamicc–pituitary–adrenal (HPA) pathway
Eén manier waarop de hersenen en het lichaam opwinding produceren
124
Corticosteroïden
Hormonen, waaronder cortisol, die door de bijnieren worden afgegeven bij stress
125
Acute stressstoornis
Een stoornis waarbij iemand snel na een trauma, maar korter dan een maand, angst en gerelateerde symptomen ervaart
126
Posttraumatische stressstoornis (PTSS)
Een stoornis waarbij iemand lang na een traumatische gebeurtenis angst en gerelateerde symptomen ervaart
127
Psychologische debriefing
Een vorm van crisisinterventie waarbij slachtoffers worden geholpen om te praten over hun gevoelens en reacties op traumatische incidenten. Ook wel critical incident stress debriefing genoemd
128
Dissociatieve stoornissen
Stoornissen die worden gekenmerkt door grote veranderingen in het geheugen zonder duidelijke lichamelijke oorzaak
129
Dissociatief geheugenverlies
Een stoornis die wordt gekenmerkt door een onvermogen om persoonlijke gebeurtenissen en informatie te herinneren
130
Dissociatieve identiteitsstoornis
Een dissociatieve stoornis waarbij iemand twee of meer verschillende persoonlijkheden ontwikkelt. Ook bekend als meervoudige persoonlijkheidsstoornis
131
Dissociatieve fugue
Een vorm van dissociatief geheugenverlies waarbij een persoon naar een nieuwe locatie reist, een nieuwe identiteit aanneemt en tegelijkertijd zijn of haar verleden vergeet
132
Depersonalisatie–derealisatiestoornis
Een dissociatieve stoornis die gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van aanhoudende en terugkerende episodes van depersonalisatie, derealisatie of beide
133
Stoornis in middelengebruik
Een patroon van langdurig onaangepast gedrag en reacties veroorzaakt door herhaaldelijk gebruik van een stof
134
Delerium tremens
Een dramatische ontwenningsreactie die sommige alcoholverslaafden krijgen. Het bestaat uit verwarring, een vertroebeld bewustzijn en angstaanjagende visuele hallucinaties
135
Foetaal alcoholsyndroom
Een cluster van problemen bij een kind, waaronder een laag geboortegewicht, onregelmatigheden in het hoofd en gezicht en intellectuele tekortkomingen, veroorzaakt door overmatig alcoholgebruik door de moeder tijdens de zwangerschap
136
Endorfinen
Neurotransmitters die pijn verlichten en emotionele spanning verminderen. Ze worden ook wel de lichaamseigen opioïden genoemd
137
Freebase
Een techniek voor het innemen van cocaïne waarbij de pure basisalkaloïde cocaïne chemisch wordt gescheiden van verwerkte cocaïne, verdampt door hitte van een vlam en geïnhaleerd met een pijp
138
Crack
Een krachtige, rookklare freebase cocaïne
139
Synergetisch effect
In de farmacologie, een toename van effecten die optreedt wanneer meer dan één stof tegelijkertijd op het lichaam inwerkt
140
Beloningscircuit
Een dopaminerijk circuit in de hersenen dat gevoelens van plezier produceert wanneer het geactiveerd wordt
141
Aversie therapie
Een behandeling waarbij cliënten herhaaldelijk onaangename stimuli te zien krijgen terwijl ze ongewenst gedrag vertonen, zoals het innemen van drugs
142
Terugvalpreventie–training
Een cognitieve gedragsbenadering voor de behandeling van een alcoholstoornis waarbij cliënten wordt geleerd hun drinkgedrag bij te houden, strategieën toe te passen in situaties die overmatig drinken uitlokken en risicovolle situaties en reacties van tevoren te plannen
143
Persoonlijkheidsstoornis
Een blijvend, rigide patroon van innerlijke ervaringen en uiterlijk gedrag dat herhaaldelijk afbreuk doet aan iemands gevoel van eigenwaarde, emotionele ervaringen, doelen, vermogen tot empathie en/of vermogen tot intimiteit
144
Paranoïde persoonlijkheidsstoornis
Een persoonlijkheidsstoornis gekenmerkt door een patroon van wantrouwen en achterdocht jegens anderen
145
Schizoïde persoonlijkheidsstoornis
Een persoonlijkheidsstoornis die wordt gekenmerkt door aanhoudende vermijding van sociale relaties en weinig expressie van emoties
146
Schizotypische persoonlijkheidsstoornis
Een persoonlijkheidsstoornis die wordt gekenmerkt door extreem ongemak in hechte relaties, zeer vreemde denk– en waarnemingspatronen en excentrieke gedragingen
147
Antisociale persoonlijkheidsstoornis
Een persoonlijkheidsstoornis die wordt gekenmerkt door een algemeen patroon van minachting en schending van de rechten van anderen
148
Borderline persoonlijkheidsstoornis
Een persoonlijkheidsstoornis die wordt gekenmerkt door herhaaldelijke instabiliteit in interpersoonlijke relaties, zelfbeeld en stemming, en impulsief gedrag
149
Dialectische gedragstherapie
Een uitgebreide behandelingsaanpak, met name toegepast in gevallen van borderline persoonlijkheidsstoornis en/of suïcidale intentie: omvat zowel individuele therapiesessies (met cognitieve gedragsinterventies) als groepssessies (met sociale vaardigheidsopbouw en ondersteuning)
150
Histrionische persoonlijkheidsstoornis
Een persoonlijkheidsstoornis gekenmerkt door een patroon van overmatige emotionaliteit en aandacht vragen
151
Narcistische persoonlijksstoornis
Een persoonlijkheidsstoornis gekenmerkt door een breed patroon van grandioosheid, behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie
152
Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis
Een persoonlijkheidsstoornis die wordt gekenmerkt door een patroon van vasthouden en gehoorzamen, verlatingsangst en een voortdurende behoefte om verzorgd te worden
152
Vermijdende persoonlijkheidsstoornis
Een persoonlijkheidsstoornis die wordt gekenmerkt door consequent ongemak en terughoudendheid in sociale situaties, overweldigende gevoelens van ontoereikendheid en extreme gevoeligheid voor negatieve evaluatie
153
Obsessief–compulsieve persoonlijkheidsstoornis
Een persoonlijkheidsstoornis die gekenmerkt wordt door zo'n intense focus op ordelijkheid, perfectionisme en controle dat de persoon flexibiliteit, openheid en efficiëntie verliest
154
Personality disorder–trait specific
Een persoonlijkheidsstoornis die momenteel wordt onderzocht voor opname in een toekomstige herziening van de DSM–5. Mensen zouden de diagnose krijgen als ze significante beperkingen in hun functioneren hadden als gevolg van een of meer zeer problematische trekken
155
Separation anxiety disorder
Een stoornis die wordt gekenmerkt door buitensporige angst, zelfs paniek, wanneer de persoon (kind) wordt gescheiden van thuis, een ouder of een andere gehechtheidsfiguur
156
Disruptieve stemmingsstoornis
Een kinderstoornis die wordt gekenmerkt door ernstige terugkerende woede–uitbarstingen samen met een aanhoudende geïrriteerde of boze bui
157
Oppositionele opstandige stoornis
Een stoornis waarbij kinderen herhaaldelijk twistziek, opstandig, boos, prikkelbaar en misschien wraakzuchtig zijn
158
Gedragsstoornis
Een stoornis waarbij kinderen herhaaldelijk de basisrechten van anderen schenden en aanzienlijke agressie vertonen
159
Parent management training
Een behandelingsaanpak voor gedragsstoornissen waarbij therapeuten gezinsinterventies en cognitieve gedragsinterventies combineren om het gezinsfunctioneren te verbeteren en ouders te helpen effectiever met hun kinderen om te gaan
160
Encopresis
Een kinderstoornis die wordt gekenmerkt door herhaaldelijk poepen op ongepaste plaatsen, zoals iemands kleding
160
Enuresis
Een kinderstoornis die wordt gekenmerkt door herhaaldelijk in bed plassen of in de kleren plassen
161
Neurologische ontwikkelingsstoornissen
Een groep beperkingen – waaronder ADHD, ASS en verstandelijke beperking – in het functioneren van de hersenen die ontstaan bij de geboorte of tijdens de zeer vroege kinderjaren en die invloed hebben op iemands gedrag, geheugen, concentratie en/of vermogen om te leren
162
Attention–deficit/hyperactivitydisorder (ADHD)
Een stoornis die wordt gekenmerkt door het onvermogen om de aandacht te richten, of overactief en impulsief gedrag, of beide
163
Autismdspectrum disorder (ASS)
Een ontwikkelingsstoornis die wordt gekenmerkt door extreem gebrek aan reactie op anderen, ernstige communicatiestoornissen en zeer repetitief en rigide gedrag, interesses en activiteiten
164
Intellectuele beperking
Een stoornis die wordt gekenmerkt door intellectueel functioneren en aanpassingsgedrag die ver onder het gemiddelde liggen. Voorheen mentale retardatie genoemd
165
Milde ID
Een niveau van verstandelijke beperking (IQ tussen 50 en 70) waarbij mensen kunnen profiteren van onderwijs en zichzelf kunnen onderhouden als volwassenen
166
Matige ID
Een niveau van verstandelijke beperking (IQ tussen 35 en 49) waarbij mensen kunnen leren voor zichzelf te zorgen en kunnen profiteren van beroepsopleidingen
167
Ernstig ID
Een niveau van verstandelijke beperking (IQ tussen 20 en 34) waarbij mensen zorgvuldig toezicht nodig hebben en kunnen leren om basiswerk uit te voeren in een gestructureerde en beschermde omgeving
168
Diepgaande ID
Een niveau van verstandelijke beperking (IQ lager dan 20) waarbij mensen een zeer gestructureerde omgeving met nauwlettend toezicht nodig hebben
169
Delerium
Een zich snel ontwikkelende, acute stoornis in aandacht en oriëntatie waardoor het erg moeilijk is om je te concentreren en helder en georganiseerd te denken
170
Neurocognitieve stoornis
Een stoornis die wordt gekenmerkt door een significante achteruitgang in ten minste één gebied van het cognitief functioneren
171
Majeure neurocognitieve stoornis
Een neurocognitieve stoornis waarbij de achteruitgang in cognitief functioneren substantieel is en interfereert met het vermogen van een persoon om onafhankelijk te zijn
172
Milde neurocognitieve stoornis
Een neurocognitieve stoornis waarbij de achteruitgang in cognitief functioneren bescheiden is en niet interfereert met het vermogen van een persoon om onafhankelijk te zijn
173
Ziekte van Alzheimer
De meest voorkomende vorm van neurocognitieve stoornis, die meestal optreedt na het 65e levensjaar en vooral wordt gekenmerkt door geheugenstoornissen
174
Neurofibrillaire tangles
Verwrongen eiwitvezels die zich in bepaalde neuronen vormen naarmate mensen ouder worden. Mensen met Alzheimer hebben een bovenmatig hoor aantal van dergelijke 'tangles'
174
Seniele plaques
Bolvormige afzettingen van beta–amyloïde eiwit die zich vormen in de ruimtes tussen neuronen en in bepaalde bloedvaten van de hersenen naarmate mensen ouder worden. Mensen met Alzheimer hebben een bovenmatig hoog aantal van deze plaques
175
Biomarkers
Biochemische, moleculaire, genetische of structurele kenmerken die meestal gepaard gaan met een ziekte