Puntjes Op De I Flashcards

(41 cards)

1
Q

Achterhersenen

A

Verlengd merg en de pons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Mesencephalon

A

Middenhersenen, oriëntatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Diencephalon

A

Interne condities constant houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Apperceptieve agnosie

A

Wel de vorm en de kleur herkennen maar niet een geïntegreerd beeld kunnen vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Visuele object agnosie

A

Problemen herkennen voorwerpen of ruimtelijke patronen als handschrift

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Visuele vorm agnosie

A

Niet herkennen of kopiëren van objecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Stimultagnosie

A

Maar één object tegelijk waar kunnen nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Associatieve agnosie

A

Seelenblindheit, objecten kunnen kopiëren maar niet identificeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Prosopagnosie

A

Gezichten niet herkennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Visuospatiële agnosie

A

De ruimte niet herkennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Alexie

A

Letters wel herkennen maar er geen woord in herkennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Optische ataxie

A

Bewegingen niet af kunnen stemmen op visuele input

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Afferente parese

A

Slechte feedback ontvangen uit lichaam, onhandig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Astereognosie

A

Voorwerpen slecht herkennen met tast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Simutanious extinction

A

Meerdere aangeboden stimuli niet herkennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Blind touch

A

Iets niet voelen maar wel aan kunnen geven waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Asomatognosie

A

Verlies kennis of gevoel van het lichaam

18
Q

Syndroom van Balint

A

Ruimtelijk maar één object tegelijk aandacht kunnen geven

19
Q

Contralateraal neglect

A

Eén kant verwaarlozen

20
Q

Constructieve apraxie

A

Problemen met ruimtelijke taken als bouwen of tekenen

21
Q

Ideomotorische apraxie

A

Problemen met het imiteren van gebaren

22
Q

Agrafie

A

Problemen met schrijven

23
Q

Acalculie/ discalculie

A

Problemen met rekenen

24
Q

Geleidingsafasie

A

Taal verstaan maar niet kunnen herhalen

25
Apraxie
Gesproken instructies kunnen begrijpen, de hand kunnen bewegen maar niet de instructie uit kunnen voeren
26
Acopie
Niet iets kunnen natekenen
27
Expliciet geheugen
Bewust geheugen dat aandacht vereist
28
Impliciet geheugen
Onderbewust geheugen, ook wel procedureel genoemd
29
Sensorische afasie
Afasie van Wernicke
30
Anomische afasie
Problemen met woorden vinden
31
Expressieve afasie
Afasie van Broca
32
Topografische desoriëntatie
Problemen met ruimtelijke oriëntatie
33
Egocentrische desoriëntatie
Problemen met egocentrische ruimtebepaling
34
Landmark agnosia
Categorieën van objecten herkennen (gebouwen, bruggen, bomen, enz.) maar niet meer de individuele objecten zodat deze geen richting geven aan navigatiegedrag
35
Anterograde desoriëntatie
Problemen met het opslaan van nieuwe omgevingen in visuele lange termijn geheugen; geen problemen met navigeren in bekende omgevingen
36
Ruimtelijke vervorming
Problemen met ervaren van juiste ruimtelijke verhoudingen; vervormingen in de ruimtelijke waarneming, ook van het eigen lichaam; uittredingservaringen
37
Cerebrale arteriosclerose
Geleidelijk toenemende afsluiting van grotere en kleinere arteriën a.g.v. verdikking vaatwand ("aderverkalking")
38
Embolie
Afsluiting door bloedstolsel of arteriosclerotisch gedeelte van een vaatwand (dat elders in een groter vat is losgeraakt), of door luchtbel
39
Trombose
Afsluiting van een arterie door plaatselijk bloedstolsel
40
Angioom
Netwerk van misvormde bloedvaten, leidend tot slechte doorbloeding of hersenbloeding (MRI)
41
Aneurisma
Uitstulping van verzwakte vaatwand, leidend tot hoofdpijn en eventueel hersenbloeding