Qu'est-ce que la spéculation? Flashcards
(38 cards)
1
Q
spéculer
A
speculeren
2
Q
un spéculateur
A
een speculant
3
Q
spéculatif
A
speculatief
4
Q
à tort
A
ten onrechte
5
Q
parier sur
A
gokken op
6
Q
faire un pari sur
A
gokken op
7
Q
le blé
A
tarwe
8
Q
la culture de blé
A
de teelt van tarwe
9
Q
l’agriculture
A
de landbouw
10
Q
un agriculture
A
een landbouwer
11
Q
pousser
A
groeien
12
Q
la culture pousse
A
de teelt groeit
13
Q
être inquiet / inquiète
A
ongerust zijn
14
Q
l’inquiétude
A
de ongerustheid
15
Q
susciter de l’inquiétude
A
ongerustheid opwekken
16
Q
mûr
A
rijp
17
Q
la réolte
A
de oogst
18
Q
récolter
A
oogsten
19
Q
vendre à l’avance sa future récolte
A
zijn toekomstige oogst op voorhand verkopen
20
Q
un marchand
A
een handelaar
21
Q
le prix du blé qura augmenté
A
de tarweprijs zal gestegen zijn
22
Q
faire un bénéfice
A
winst maken
23
Q
il aura perdu de l’argent
A
hij zal geld verloren hebben
24
Q
il aura gagné de l’argent
A
hij zal geld gewonnen hebben
25
plus, ... plus ...
hoe meer ... des te meer ...
26
des intérêts opposés
tegengestelde belangen
27
une contrepartie
een deal
28
la liquidité
de liquiditeit
29
lancer des rumeurs
geruchten verspreiden
30
faire circuler de fausse information
foute informatie verspreiden
31
effondrer
instorten
32
l'effondrement
de instorting
33
l'effondrement des prix
de prijzenval
34
parier sur l'effondrement des prix
speculeren op een sterke daling van de prijzen
35
des matières premières
grondstoffen
36
un immeuble
een onroerend goed
37
une action
een aandeel
38
la fixation du prix
de prijsbepaling
