Qualities Flashcards
(219 cards)
1
Q
volwassenheid (2)
A
adulthood, maturity
2
Q
grenzen/beperkingen
A
borders/limits
3
Q
kindertijd
A
childhood
4
Q
beginnen aan (een reis)
A
to embark / to set off on (a journey)
5
Q
Onvolwassenheid
A
immaturity
6
Q
in vraag stellen
A
to question
7
Q
een oplossing/een resolutie
A
a resolution
8
Q
oplossen
A
to resolve
9
Q
zelfbewustzijn
A
self-awareness
10
Q
zelfontdekking
A
self-discovery
11
Q
boordevol actie
A
action-packed
12
Q
avontuurlijk
A
adventurous
13
Q
grappig
A
amusing
14
Q
verbazingwekkend
A
astonishing
15
Q
geloofwaardig
A
believable
16
Q
saai
A
boring
17
Q
adembenemend
A
breathtaking
18
Q
briljant
A
brilliant
19
Q
boeiend
A
captivating
20
Q
charismatisch
A
charismatic
21
Q
charmant
A
charming
22
Q
clichématig
A
Clichéd
23
Q
complex
A
complex
24
Q
ingewikkeld
A
complicated
25
verwarrend
confusing
26
(niet) overtuigend
(un)convincing
27
oogverblindend
dazzling
28
divers
diverse
29
makkelijk te lezen
easy-to-read
30
emotioneel
emotional
31
innemend
engaging
32
betoverend
enchanting
33
onderhoudend
entertaining
34
grillig
erratic
34
spannend
exciting
35
opwindend
exhilarating
36
futuristisch
futuristic
37
vergezocht
far-fetched
38
fascinerend
fascinating
39
hartverscheurend
heartbreaking
40
aangrijpend
gripping
41
oprecht
heartfelt
42
hilarisch
hilarious
43
levensecht
life-like
44
magnifiek
magnificent
45
gedenkwaardig
memorable
46
onzinnig
nonsensical
47
aangrijpend
poignant
48
krachtig
powerful
49
voorspelbaar
predictable
50
realistisch
realistic
51
repetitief
repetitive
52
meesleepend
riveting
53
gek
silly
54
romantisch
romantic
55
eenvoudig
simple
56
spectaculair
spectacular
57
stereotypisch
stereotypical
58
tot nadenken stemmend
thought-provoking
59
aangrijpend
touching
60
tragisch
tragic
61
uniek
unique
62
ad rem
witty
63
saai
dull
64
eentonig
tedious
65
opwindend
exhilarating
66
excellent
excellent
67
geweldig
terriffic
68
boeiend
captivating
69
meeslepend/overtuigend
compelling
70
simpel
basic
71
exceptioneel
exceptional
72
begaafd
gifted
73
eventually (2)
at the eleventh hour, at the end of the day
74
to finish a task quickly
to beat the clock
75
to be very happy
to be happy as a clam
76
to be extremely happy
to be on cloud nine
77
to fail or to die
to bite the dust
78
to take advantage of a situation
to die
to cash in on
to cash in
79
very quickly
in the blink of an eye
80
related to a longer period of time
in the long run
81
just in time
just in the nick of time
82
to die
to kick the bucket
83
we only have a limited amount of time to live
like sand through the hourglass so are the days of our lives
84
to be dead
to push up daisies
85
to enjoy every day
to seize the day
86
time will make the chance of succes bigger
time is on somebody's side
87
to go back in time
to turn back the hands of time
88
we only have a limited amount of time to live
your days are numbered
89
bang
afraid
90
boos
angry
91
geërgerd
annoyed
92
angstig, onrustig
anxious
93
verbaasd, sprakeloos
astonished
94
verveeld
bored
95
kalm, bedaard
composed
96
verward
confused
97
nieuwsgierig
curious
98
verheugd, blij
delighted
99
teleurgesteld
delighted
100
teleurgesteld
disappointed
101
uitgeput, doodmoe
exhausted
102
opgewonden
exhilarated
103
gefrustreerd
frustrated
104
blij
happy
105
hysterisch
hysterical
106
ellendig
miserable
107
tevreden, voldaan
satisfied
108
verlegen
shy/bashful
109
huilerig
weepy
110
shuw, teruggetrokken
withdrawn
111
bezorgd, ongerust
worried
112
een wrak/puinhoop zijn
to be a hot mess
113
om geen kracht of geduld meer over te hebben
to be at the end of one's rope/tether
114
ten einde raad zijn
to be at wits' end
115
doodverveeld zijn
to be bored to death
116
neerslachtig/ ongelukkig zijn
to be down in the dumps
117
in een heel slecht humeur zijn
to be in a black mood
118
je voelen alsof je alles aankunt
to be/to feel on top of the world
119
uit je doen zijn
to be out of sorts
120
in de wolken zijn
to be over the moon
121
iemand zijn neus afbijten
to bite someone's head off
122
iemand gek maken
to drive someone up the wall
123
je slecht voelen
to feel blue
124
uit je slof schieten
to fly off the handle
125
stoom afblazen
to let off steam
126
het positief bekijken
to look on the bright side
127
jezelf herpakken/ terug rustig worden
to pull yourself together
128
groot denken
to think big
129
afleiden van (+synoniem)
to derive from (synonym = deduce)
130
(oer)oud (+synoniem)
ancient (synonym = very old)
131
ondanks (+synoniem)
despite (synonym = in spite of, regardless of)
132
regering (+synoniem)
government (synonym = managment/administration of a country)
133
erg onaangenaam, irritant (+synoniem)
obnoxious (synonym = offensive, annoying, hateful)
134
betekenis (+synoniem)
significance (synonym = meaning, importance)
135
droogte
drought
136
(be)sparen
to conserve
137
wanhopig zijn
to be desperate for
138
vriendelijk, amiabel (+synoniem)
amiable (synonym = friendly, sociable, easy to love)
139
apathisch, onverschillig (+synoniem)
apathetic (synonym = uncaring, disinterested)
140
meelevend (+synoniem)
compassionate (synonym = warmhearted, caring)
141
nuchtern met beide benen op de grond (+synoniem)
down to earth (synonym = realistic, practical)
142
enthousiast (+synoniem)
enthusiastic (synonym = interested, excited)
143
ondeugend, stout (+synoniem)
mischievous (synonym = naughty, misbehaving)
144
afstand houden (+synoniem)
to keep your distance from (synonym = to stay away from)
145
raadselachtig, verwarrend (+synoniem)
puzzling (synonym = confusing, ambiguous)
146
zuchten
< een zucht
to sigh
< a sigh
147
de daad bij het woord voegen
to put your mouth where you mouth is
148
iets begrijpen, je gedachten op een rij krijgen (+synoniem)
to wrap your mind around something
(synonym = to understand something)
149
klagen, zeuren (+synoniem)
to whine (synonym = to complain, moan, wail)
150
de spanning verlichten
to ease the tension
151
gevoelig, kwetsbaar (+synoniem)
vulnerable (synonym = sensitive)
152
vast zitten in het verkeer (+synoniem)
to be caught in traffic (synonym = stuck in a traffic jam)
153
iets maakt iemand geïrriteerd/woedend (+synoniem)
it ticks someone off (synonym = to irritate/infuriate someone)
154
geruststellen, verzekeren
< geruststellend
(+synoniem)
to reassure
< reassuringly
(synonym = to restore confidence in)
155
oproepen, opwekken (+synoniem)
to evoke (synonym = to stimulate)
156
solliciteren naar
to apply for
157
zich schrap zetten voor (+synoniem)
to brace for (synonym = to be prepared)
158
verergerend (+synoniem)
worsening (synonym = to become worse)
159
vocht
moisture
160
grond, aarde
soil
161
bereiken, behalen
< een prestatie
(2) (+synoniem)
to achieve/to accomplish
< an achievement/an accomplishment
(synonym = to succeed)
162
proberen (+synoniem)
to attempt (synonym = to try)
163
vastberadenheid (+synoniem)
determination (synonym = resolve)
164
teleurstelling
disappointment
165
anticiperen, verwachten
< anticipatie, verwachting
(+synoniem)
to anticipate
< anticipation
(synonym = to expect)
166
twijfelen aan iets (+synoniem)
to second-guess (synonym = to doubt)
167
achteraf gezien
(in) hindsight
168
een uitdaging overwinnen
to overcome a challenge
169
ervaren
< ervaring
to experience
< experience
170
schaarste
scarcity
171
verlanglijst
a bucket list
172
van de lijst halen (+synoniem)
to strike off (the list) (synonym = to remove, to cancel)
173
selecteren
< een lijst
to shortlist
< a shortlist
174
ontwerpen (+synoniem)
to draw up (synonym = to prepare a plan)
174
samenstellen (+synoniem)
to compile (synonym = to put together)
175
uitgebreid, omvangrijk (+synoniem)
comprehensive (synonym = elaborate)
176
terugtrekken (+synoniem)
to retreat (synonym = to withdraw, to go away)
177
naschoolse, buitenschoolse
extracurricular
178
sluiting
closure
179
versterken (+synoniem)
to amplify (synonym = to make larger, greater, louder, stronger)
180
opgewonden, enthousiast
excited
181
zijn tol eisen, een negatief effect hebben op (+synoniem)
to take a tol on someone (synonym = to cause harm or damage)
182
zeker, zelfzeker (+synoniem)
confident (synonym = sure, self-assured, certain)
183
ongerust zijn, zich zorgen maken (+synoniem)
to be concerned about (synonym = worried, anxious)
184
zich tevreden voelen, blij zijn (+synoniem)
to feel pleased (synonym = to be happy or satisfied)
185
spraakzaam (+synoniem)
talkative (synonym = chatty, fond of talking)
186
afkeer, walging (+synoniem)
loathing (synonym = extreme dislike or disgust)
187
netjes, opgeruimd (+synoniem)
tidy (synonym = neat, well-ordered and cared for)
188
niet netjes (+synoniem)
untidy (synonym = not neat or well-ordered)
189
boos, ontdaan, overstuur
upset
190
droevig (+synoniem)
sad (synonym = grief, unhappiness
191
van iets af geraken, wegdoen (+synoniem)
to get rid of (synonym = lose on purpose, remove)
192
geduldig (+synoniem)
patient (synonym = to remain calm)
193
ongeduldig
impatient
194
(iemand) opvrolijken (+synoniem)
to cheer (someone) up (synonym = to be happier)
195
blijkbaar
apparently
196
voor iemand zorgen
to take care of someone
197
overweldigd, overmand, overdonderd
overwhelmed
198
obsessief, geobsedeerd
obsessive
199
eetlust
appetite
200
buitensporig, te groot/veel
excessive
201
overdrijven
to exaggerate
202
voorkomen (+synoniem)
to occur (synonym = to happen, exist)
203
afnemen, verminderen (+synoniem)
to decrease (synonym = to reduce, lower)
204
compulsief, dwangmatig
compulsive
205
houden, behouden
to maintain
206
weigeren
to refuse
207
obsessief
obsessively
208
overgeven (+synoniem)
to vomit (synonym = to throw up)
209
lijden aan
to suffer from
210
binge eating: eetbui
binge
211
bijkomen, zwaarder worden (+synoniem)
to gain weight (synonym = to become heavier)
212
vermageren
to lose weight
213
zuiveren, reinigen (sommigen contexten overgeven)
to purge
214
gangbaarheid
< actueel, recent
currency
< current
215
accepteren
to acknowledge
216
oprecht (+synoniem)
genuine (synonym = sincere, honest)
217
terugkerend
recurring
