redemitel E (ne-du) Flashcards

(27 cards)

1
Q

waar ben jij met vakntie geweest?

A

Wo bist du in Urlaub gewessen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ik was op kreta

A

ich war auf kreta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

en jij? waar ben jij op vakantie geweest?

A

und du? wo hast du urlaub gemacht?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ik ben in renesse geweest

A

ich bin in renesse gewesen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

sinds wanneer bent u van vakantie terug mevrouw katz?

A

seit wann sind sie aus dem urlaub zurück, frau katz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ik ben vorrige week terug gekomen

A

ich bin vorige woche zurückgekommen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe zijn jullie gegaan?

A

wie seid ihr gefahren?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wij zijn met de auto gegaan.

A

wir sind mit dem auto gefahren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ben je met de trein gegaan?

A

bist du mit dem zug gefahren?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

nee, ik ben met het vliegtuig gegaan.

A

nein ich bin geflogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat heeft hij in de vakantie gedaan.

A

was hat er in den verien gemacht?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hij heeft veel gevoetbalt

A

er hat viel Fussball gespeilt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat hebben jullie gedaan?

A

was habt ihr gemacht?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

we hebben veel bordspelletjes gespeeld.

A

wir habe viele brettspiele gespielt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ik ban vaak naar de disko gegaan

A

ich bin oft in die disko gegangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

we hebben veel gezwommen.

A

wir haben viel geschwommen.

17
Q

heb je nog iets bijzonders gedaan?

A

hast du noch was besonderes gemacht?

18
Q

ik heb een duikdiploma gehaald.

A

ich habe einen tauchschein gemacht.

19
Q

wat hebben jou ouders allemaal gedaan.

A

was haben deine eltern alles getan.

20
Q

mijn ouders hebben oude steden bezocht.

A

meine eltern habe alte städte besucht

21
Q

hebben jullie ook slecht weer gehad?

A

hebt ihr auch schlechtes wetter gehabt?

22
Q

maar een keer, we hebben binnen gezeten en yatzee gespeeld.

A

nur einmal, wir heben drinnen gesessen und yatzee gespielt.

23
Q

heb je mijn kaart ook gekregen.

A

hast du meine karte auch bekommen?

24
Q

ja, dankje

A

ja, viele dank

25
ik heb geen kaarten verstuurd
ich habe keine karte verschickt.
26
waarom ben je niet met vakantie gegaan?
warum bist du nicht in den urlaub gefahren?
27
ik heb bij de supermarkt gewerkt.
ich habe im supermarkt gearbeitet.