redemittel e Flashcards by anna van vlijmen

Q

Hoe heten je ouders?

A

Wie heisst deine Eltern?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Mijn vader heet Markus en mijn moeder heet Urkline

A

Mein vater heisst Markus und meine Mutter heisst Urkline

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Hoe oud zijn zij?

A

Wie alt sind sie?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Waar werkt je vader?

A

Wo arbeitet dein vater?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Hij werkt als verkoper bij BMW

A

Er arbeitet als Verkäufer bei BMW

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Wat is je moeder van beroep?

A

Was ist deine mutter von Beruf?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ze werkt als lerares

A

Sie arbeitet als Lehrerin

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Leven je grootouders nog?

A

Leben deine Grosseltern noch?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ik heb nog een oma.

A

Ich habe noch eine Oma

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Hoe oud is zij?

A

Wie alt ist sie?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ze is al 100 jaar oud

A

Sie ist schon 100 Jahre alt

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Heb je broers en/of zussen

A

Hast du Geschwister?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ja, ik heb twee broers

A

Ja, ich habe zwei Brüder

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Heb je geen zussen?

A

Hast du keine Schwestern

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ik heb ook een zus

A

Ich habe auch eine Schwester

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Wat doet zij?

Study These Flashcards

A

Was macht sie?

Q

Ze studeert in Hamburg

Study These Flashcards

A

Sie Studiert in Hamburg

Q

Wat is je adres?

Study These Flashcards

A

Welche Aderesse hast du?

Q

Wat is de postcode?

Study These Flashcards

A

Was ist die Postleitzahl

Q

De postcode is 2424

Study These Flashcards

A

Die Postleitzahl ist 2424

Q

En wat is je telefoonnummer?

Study These Flashcards

A

Und was ist deine Telefonnummer

Q

Heb je ook een mobieltje?

Study These Flashcards

A

Hast du auch ein Handy?

Q

Ja, het nummer is 2424

Study These Flashcards

A

Ja, die nummer ist 2424

Q

Mevrouw Muller, bent U getrouwd?

Study These Flashcards

A

Frau Muller, sind Sie verheiratet?

Nee, ik ben gescheiden

Nein, ich bin geschieden

Hebt U kinderen?

Haben Sie Kinder?

Ik heb een zoon en een dochter

Ich habe ein Sohn und eine Tochter

Hoe heet je oom?

Wie heisst dein Onkel

Mijn oom heet Hans

Mein Onkel heisst Hans

Heb je ook een tante?

Hast du auch eine Tante?

Ja, ze heet Karin

Ja, sie heisst Karin

Hoeveel neven heb je?

Wie viel Cousins hast du?

Ik heb geen neven. Maar ik heb wel vier nichten

Ich habe keine Cousins. Ich habe aber vier Cousinen