Rekenregels Flashcards

1
Q

Wat is commutatief?

A

Je mag bij een som of een product de getallen van plaats wisselen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat betekent associatief?

A

Bij een optelling of product mag je haakjes veranderen van plaats of zelfs weglaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welk symbool gebruik je als je wilt aantonen dat 2 dingen aan elkaar gelijk zijn maar je bent nog niet 100% zeker

A

Een = met een ? bovenop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welk symbool gebruik je om aan te tonen dat wat je aan elkaar gelijk heb gesteld met een ? Nu wel 100% juits blijkt te zijn?

A

Een = met een ! bovenop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat doe je met een - voor een breukstreep?

A

Je laat hem vallen en verandert alles van teken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat kan je doen als er bij een breuk een som in de noemer staat?

A

Niks, NIET OPSPLITSEN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het tegengestelde van 7?

A

-7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het omgekeerde van 7?

A

1/7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly