Retorische middelen Flashcards

(22 cards)

1
Q

anafoor

A

Begin een aantal zinnen steeds met dezelfde woorden. Zo leg je de nadruk op die woorden. (Vb: Niemand weet ervan. Niemand is er bij betrokken. Niemand is schuldig.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

anticlimax

A

De elementen van een reeks nemen af in kracht. Je gaat van spannend naar minder spannend. Dit stijlmiddel is het tegenovergestelde van climax. (Vb: Het concert was geweldig, dat wil zeggen mooi, of liever gezegd aardig.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

antithese

A

Door twee tegengestelde begrippen met elkaar te combineren zet je het publiek aan het denken. (Vb: Een spreuk is een korte uitspraak die op een lange ervaring berust.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

climax

A

De elementen van een reeks nemen in kracht toe. Je werkt toe naar een hoogtepunt (Vb: Niet alleen de vakantiehuisjes aan de voet van de vulkaan, maar ook de dorpjes verderop, ja zelfs de betrekkelijk ver weg gelegen stadjes, raakten bedolven onder de lavastroom.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

drieslag

A

Door iets in drieën te noemen wek je de suggestie van volledigheid Bovendien is een aantal van drie makkelijker te onthouden (Vb: Het gaat om respect, begrip en vriendelijkheid. Bloed, zweet en tranen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

enumeratio

A

Een opsomming van gegevens kan indruk maken (Vb: De hele familie was present: mijn ouders, broers en zussen, ooms, tantes, neven en nichten.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

eufemisme

A

Voor zaken die hard of onaangenaam kunnen overkomen, gebruik je verzachtende of verhullende woorden (Vb: Onze kater is gisteren geholpen. (=gecastreerd))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hyperbool

A

Een sterke overdrijving (Vb: In Nederland groeit wiet tussen de straatstenen en xtc aan de bomen.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ik-boodschap of persoonlijke ervaring

A

Door vanuit jezelf te spreken, betrek je het publiek bij het onderwerp (Vb: Ik lig wakker van het feit dat jongeren gemiddeld tien glazen bier drinken op een avondje uit. / Zelf ben ik ooit het slachtoffer geweest van beroving.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ironie

A

Een milde vorm van spot. Vaak bedoel je het tegenovergestelde van wat je zegt (Vb: Nu maak je wel een heel slimme opmerking. / Fijn dat je er ook bent. (als iemand te laat binnenkomt))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

litotes

A

Je gebruikt een ontkenning met als doel het omgekeerde te benadrukken (Vb: Dat is niet slecht! (dat is heel goed))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

metafoor

A

Een vorm van beeldspraak Je roept een beeld op maar noemt niet de zaak waarmee het vergeleken wordt. (Vb: Het schip van de woestijn. (= een kameel))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

paradox

A

Een schijnbare tegenstelling (Vb: Er zijn twee soorten mensen, goede en slechte. De ene soort bestaat niet.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

repetitio

A

Je herhaalt hetzelfde woord om het te benadrukken (Vb: Dat is dom, dom, dom en nog eens dom.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

retorische vraag

A

Een vraag waarop maar één, door de spreker of schrijver gewenst antwoord past. Zo stimuleer je het publiek met je mee te denken (Vb: Is een goede gezondheid niet het belangrijkste in het leven?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

stroman

A

Je introduceert een naamloos persoon die een standpunt naar voren brengt dat je vervolgens kunt ontkrachten (Vb: Iemand zei laatst dat het geen zin heeft je overmatig in te spannen.)

17
Q

suggestieve opmerkingen

A

Je roept beelden of gedachten op waarmee je je opponent of publiek wilt beïnvloeden. Je kunt ook een zin afbreken om de gedachtegang door het publiek zelf aan te laten vullen (Vb: Iedereen weet dat de wet op de privacy in ons land gewoon netjes wordt nageleefd.)

18
Q

tautologie

A

Je herhaalt een begrip door een synoniem, een ander woordsoort, te gebruiken (Vb: Niet alles is pais en vree.)

19
Q

understatement

A

Uitspraak waarbij je iets opzettelijk zwakker uitdrukt dan het in werkelijkheid is, vaak met een ironisch effect. (Vb: Zij voelde zich een beetje alleen toen haar man haar op kerstavond verliet voor zijn jonge vriendin. (Ze voelde zich erg eenzaam))

20
Q

vergelijking

A

Vorm van beeldspraak waarbij je een onderwerp vergelijkt met iets anders (Vb: Als een leeuwin beschermde ze haar kinderen.)

21
Q

woordspeling

A

Een woordgrapje ontstaat als je de verschillende betekenissen van een woord of uitdrukking op geraffineerde wijze combineert. Meestal ontstaat een humoristisch effect (Vb: De duiker is diep gezonken. / De kapper kapt er mee.)

22
Q

zelfcorrectie

A

Een opzettelijke verspreking, waarna je meer nadruk kunt geven aan wat je eigenlijk wilt zeggen. (Vb: Jullie hebben je plicht gedaan. Nee, veel meer dan je plicht. Jullie hebben moed getoond en doorzettingsvermogen!)