rufus 6 Flashcards
(31 cards)
1
Q
eerder, nogal
A
plutôt
2
Q
poetsen, boenen, oppoetsen, waxen
A
cirer
3
Q
een graf, begraafplaats
A
une sépulture
4
Q
aantrekken, aanrijgen
A
enfiler
5
Q
schuilplaats
A
la planque
6
Q
woning, herenhuis
A
une demeure
7
Q
volgens, per, via
A
selon
8
Q
saai, vermeiend
A
lassant
9
Q
sinds de tijd
A
Depuis le temps
10
Q
sinds, vanaf
A
depuis
11
Q
vervelen
A
lasser
12
Q
zich realiseren, te besseffen
A
se rendre compte
13
Q
evenals, zoals, zodat, waardoor, daardoor, daarom
A
ainsi
14
Q
gebruiken, slijten
A
user
15
Q
lossen, uitladen
A
décharger
16
Q
begraven
A
enterrer
17
Q
houden, verzorgen
A
entretenir
18
Q
de presentatie
A
l’exposé (masc)
19
Q
de spanning, sensatie,, kick
A
le frisson
20
Q
kraken, piepen, knarsen
A
grincent
21
Q
graf
A
le sépulcre
22
Q
slungelig
A
dégingandé
23
Q
in lompen
A
en haillons
24
Q
trouwens, overigens
A
d’ailleurs
25
uitwisselen, ruilen, handelen
échanger
26
de handel
l'échange (masc)
27
heuvel
la butte
28
verwijderen, intrekken
retirer
29
een wolk, zwerm (meer poëtisch)
une nuée
30
vleermuis
une chauve-souris
31
