Sales & Marketing Flashcards
(115 cards)
1
Q
een overname
A
an acquisition
2
Q
toekennen aan
A
to allocate/ to award to
3
Q
een prijs
A
an award
4
Q
afdingelen, pingelen
A
to bargain/ to haggle over
5
Q
een koopje
A
a bargain
6
Q
een koopjesweek
A
a bargain week
7
Q
een merk
A
a brand
8
Q
merkidentiteit bepalen
A
to brand
9
Q
naamsbekendheid
A
brand exposure
10
Q
storing, onderbreking
A
a breakdown
11
Q
een break-even
A
a break-even
12
Q
kosten dekken
A
to break even
13
Q
een instructie
A
a brief
14
Q
een zakenrelatie
A
a business associate
15
Q
een potentiële klant
A
a business lead/ a prospect/ a sales lead
16
Q
kopen
A
to buy/ to purchase
17
Q
een koper
A
a buyer
18
Q
aanrekenen
A
to charge
19
Q
een cliënt
A
a client
20
Q
een clienteel
A
a clientele
21
Q
een overeenkomst binnenhalen
A
to clinch a deal
22
Q
falen, ineenstorten
A
to collapse
23
Q
concurreren
A
to compete/ to rival
24
Q
de concurrentie
A
the competition
25
competitief
competitive
26
een scherpe prijs
a competitive price
27
concurrentievermogen
competitiveness
28
een compromis
a compromise
29
een consument, klant
a consumer/ a customer
30
een aannemer
a contractor
31
de kostprijs
a cost
32
kostprijs berekenen
to cost
33
vraag van de klant naar
customer demand for ..
34
klantenportefeuille
a customer portfolio
35
goederen leveren
to deliver goods
36
een levering
a delivery
37
verzendkosten
delivery charges
38
de binnenlandse markt
the domestic market
39
een korting
a discount
40
een economische neergang
an economic downturn
41
een eindgebruiker
an end user
42
overtreffen
to exceed
43
tentoonstellen
to exhibit
44
een tentoonstelling
an exhibition
45
een exposant
an exhibitor
46
defecte goederen
faulty goods
47
de buitenlandse markt
the foreign market
48
te koop
for sale
49
failliet gaan
to go bankrupt
50
bruto winst
gross profit
51
bestelling in wacht slepen
to land a contract
52
de wet van vraag en aanbod
the law of demand and supply
53
zeer winstgevend
lucrative
54
een toegeving doen
to make a concession
55
verlies maken
to make a loss
56
verlies lijden
to suffer a loss
57
winst maken
to make a profit
58
een voorstel doen
to make a proposition
59
produceren
to manufacturer
60
uit voorraad leveren
to meet an order from stock
61
iemand tegemoet komen
to meet someone halfway
62
fusioneren
to merge
63
een fusie
a merger
64
een tussenpersoon
a middleman
65
netto winst
net profit
66
schets, ontwerp
an outline
67
bestelling plaatsen bij
to place an order with a frim
68
de verkoopprijs
the price
69
de prijszetting
the pricing
70
een prijsbeleid
a pricing policy
71
verwerken
to process
72
produceren
to produce
73
een product
a product
74
product eigenschappen
product features
75
de productie
the production
76
een winstmarge
a profit margin
77
de winstgevendheid
the profitability
78
winstgevend
profitable
79
de winst
the profits
80
winstverlies
a profit loss
81
de aankooprechten
the purchase funnel
82
een aankoop directeur
a purchasing manager
83
een strategie volgen
to pursue a strategy
84
een prijsofferte
a quotation
85
snelle groei
rapid growth
86
grondstoffen
raw materials
87
een teruggave
a refund
88
terugbetalen
to refund
89
een concurrent
a rival
90
door de voorraad heen geraken
to run out of stock
91
verkoopbaar
saleable
92
verkoop
sales
93
een verkoper
a sales clerk/ a sales representative/ a sales man or woman/ a salesperson
94
verkoopcijfers
sales figures
95
verkoopvoorspelling
a sales forecast
96
een verkooppijplijn
a sales pipeline
97
verkoopomzet
sales turnover
98
een reikwijdte, opzet
a scope
99
verkopen
to sell
100
iets met verlies verkopen
to sell something at a loss
101
iets met winst verkopen
to sell something at a profit
102
een prijsbepalen
to set a price
103
een winkelbediende
a shop assistent
104
KMO
SME
105
een onderaannemer
a subcontractor
106
een abonnement
a subscription
107
zich abonneren
to subscribe
108
bevoorraden
to supply
109
een abonnement nemen op ...
to take out a subscription to ...
110
overnemen
to take over
111
een vijandige overname
a hostile take over
112
een overnamebod
a take over bid
113
een omzet (verlies)
a turnover
114
waarderen op
to value at
115
wat vraagt u voor ... ?
What do you charge for ... ?
