Samenvatting in cards Flashcards

(73 cards)

1
Q

Benoem de soorten botverbindingen

A
  1. Bindweefselverbinding
  2. Kraakbeenverbinding
  3. Synoviaal gewricht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waaruit bestaat een synoviaal gewricht?

A
  1. Gewrichtskapsel
  2. Synoviaal membraan
  3. Kraakbeen op de langs elkaar bewegende oppervlakken
  4. Gewrichtsholte met synoviale vloeistof
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Benoem de soorten gewrichten

A
  • Scharnier
  • Rol
  • Zadel
  • Ellipsvormig
  • Kogel
  • Vlak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het epithelium?

A

Bedekt het lichaamsoppervlak, lichaamsholtes en vormt klieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn spiercellen?

A

Contractiele cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is zenuwweefsel?

A

Ontvangt en transporteert prikkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is bindweefsel? En welke twee soorten kennen wij?

A
  • Ondersteund alle andere soorten weefsels
  • Losmazig en dens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe is het kraakbeen opgebouwd?

A
  • Het bevat veel matrix en weinig cellen
  • Cellen liggen in uitsparingen in de matrix
  • Heeft geen zenuwvoorziening
  • Bevat glycosamidoglycanen (GAG’s)
    (negatief geladen, trekken water aan)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe vindt voeding het kraakbeen plaats?

A

Doormiddel van difussie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn een aantal functies van kraakbeen?

A
  1. Structuur en flexibiliteit
  2. Drukopvang
  3. Glad glijvlak
  4. Deling in epifysairschijf tijdens groei
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Benoem drie soorten kraakbeen en waar deze voorkomen

A
  1. Hyalien kraakbeen - oppervlak synoviale gewrichten
  2. Vezelig/fibreus kraakbeen - bot-botverbindingen
  3. Elastisch kraakbeen - overige structuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe is hyalien kraakbeen opgebouwd?

A
  • Tussenstof: Collageen en proteoglycanen
  • Cellen: Chondrocyten en chondroblasten
  • Veel collageen type II
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe is vezelig/fibreus kraakbeen opgebouwd?

A

Cellen: chondrocyten en fibroblasten
Tussenstof: Collageen type I en II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe is elastisch kraakbeen opgebouwd?

A

Cellen: Chondrocyten en chondroblasten
Tussenstof: collageen type II en elastische vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn kenmerken van volwassen bot?

A
  1. Evenwicht van continue afbraak en opbouw
  2. Sterke doorbloeding
  3. Snelle genezing (o.a. vanwege punt 2)
  4. Meer opbouw op plek met veel belasting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Uit welke lagen bestaat het bot?

A
  1. Periosteum =
    • botvlies rondom bot
    • Dubbellaags membraan
  2. Cortex = compact bot
  3. Trabeculair bot = spongieus bot
  4. Beenmerg = ruimte tussen botbalkjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

In welke twee delen wordt het skelet verdeeld?

A
  1. Axiaal skelet (alles andere)
  2. Appendiculair skelet (wat wij dit blok geleerd hebben)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Benoem de vier botvormen

A
  1. Pijpbeen
  2. Plat bot
  3. Kort bot
  4. Onregelmatig bot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Uit welke onderdelen bestaat het pijpbeen?

A
  1. Diafyse = rechte deel
  2. Epifyse = kop
  3. Metafyse = overgang, bevat epifysaire schijf
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Benoem de twee typen ossificatie

A
  1. Desmale / inramembraneuze botvorming
  2. Endochondrale botvorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de vier stappen van desmale botvorming?

A

Zie samenvatting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de functie van het labrum in het schoudergewricht?

A

Werkt als zuignap en helpt het gewricht stabiel te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Functie van de grote schouderspieren

A
  • Elevatie
  • Kracht
  • De-stabilisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Functie van de kleine schouderspieren

A
  • Rotatie
  • Een beetje elevatie
  • Stabilisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Welke twee soorten Range of Motion bestaan er?
- Actief (AROM) Spieren - Passief (PROM) Ligamenten en andere passieve structuren
26
Benoem de drie posities van de scapula
1. Anterior/Posterior tilt 2. Latero-/mediorotatie 3. Protractie/retractie
27
Wat is het Codman's Paradox?
Op verschillende manieren kunnen bepaalde houdingen worden bereikt met de arm. 1 positie = verschillende benamingen
28
Wat is de naam van het ellebooggewricht?
Articulus cubiti
29
Hoe wordt de dempende structuur op het ellebooggewricht genoemd?
Bursa olecrani
30
In welke positie staat de arm altijd?
Valgus
31
Wat betekent thenar en hypothenar?
Respectievelijk duimmuis en pinkmuis
32
Welke zenuw ligt in de carpale tunnel?
De N. medianus
33
Wat voor soort gewricht heeft de duim?
Een zadelgewricht
34
Wat is het gewrichtskapsel?
Een bindweefselwand van een synoviaal gewricht. Verbind tussen gewrichtsspleet twee botten en maakt zo een gesloten holte
35
Wat is een synovium?
(Synoviaalvies) Slijmvlies dat gewrichtsholten, peesscheden en slijmbeurs bekleedt
36
Wat is de functie van een synovium en waaruit bestaat het?
- Produceert synoviale vloeistof - Bestaat uit synoviocyten: Type A (Macrofaag = ruimt op) Type B (Fibroblast = producty hyalonzuur, collageen en fibronectine)
37
Waaruit zijn pezen samengesteld?
- Dens bindweefsel - 20% fibroblasten produceren collageen - 80% extracellulaire matrix (daarnaast collageen, elastische vezels, GAG's)
38
Pezen zijn sterken dan spieren, maar waar is deze sterkte afhankelijk van?
- Aantal collageenvezels - Grootte collageenvezels - Oriëntatie collageenvezels
39
Wat zit er nog meer in en om pezen?
- Seamoidea (sesambotjes) - Synoviale bekleding - Tussenliggende bursaH
40
Wat zit er nog meer in en om pezen?
- Seamoidea (sesambotjes) - Synoviale bekleding - Tussenliggende bursa
41
Hoe zijn pezen opgebouwd?
1. Tropocollageen 2. Microfibirillen 3. Vezels (primaire bundels) 4. Fascicels (secundaire bundels) 5. Pees (tertaire bundel)
42
Wat is tendinose?
Veroudering van de pees
43
Welke zes dingen veranderen bij tendinose?
1. Verandering vezelstructuur (wobbeliger) 2. Ronde celkernen 3. Verandering celdichtheid (minder cellen) 4. Verminderde collageenkleuring 5. Meer GAG's 6. Neovascularisatie (bloedvaten zichtbaar)
44
Benoem de gewrichten van de heup
1. Symphysis pubis 2. Sacroiliaal gewricht 3. Acetabulum-femoraal gewricht
45
Hoe wordt definitieve sluiting van het acetabulum genoemd en op welke leeftijd gebeurt dit?
- Synostase - Tussen het 14e en 16e jaar
46
Welke arteria zijn verantwoordelijk voor de bloedverzining in de heup
A. femoralis profundus takt af naar: A. circumflexa femoralis splitst op in: A. circumflexa femoralis lateralis en medialis
47
Benoem twee vormen van standsafwijking van de femurkop
1. Coxa vara 2. Coxa valga
48
Wat is Coxa vara?
- Hoek is kleiner dan normaal (115graden i.p.v. 126) - Zorgt voor varusstand (x-benen)
49
Wat is Coxa valga?
- Hoek is groter dan normaal (140graden i.p.v. 126) - Zorgt voor valgusstand (O-benen)
50
wat is actieve en passieve spierinsufficiëntie?
- Onvoldoende mogelijkheid om een spier te verkorten - Onvoldoende mogelijkheid om een spier te rekken
51
Benoem belangrijke zenuwen en de vertakkingen hiervan
- N. Ischiadicus - N. Femoralis splitst op in: n. tibialis en n. peroneus/n. fibularis
52
Benoem belangrijke ligamenten van de knie die stabiliteit verlenen
1. Lig. collaterale tibiae 2. Lig. collaterale fibuale 3. Voorste kruisband 4. Achterste kruisband
53
Wat voor soort gewricht is het knie? En wat voor soort beweging maakt het?
- Een scharnier - Het femur rolt eerst en glijdt daarna naar voren
54
Wat betekent conform?
De botdelen passen goed op/in elkaar
55
Wat betekent constraint?
Botdeel heeft veel overhellend vlak over het andere botdeel
56
Wat is hallux valgus?
De grote teen staat naar binnen
57
Hoe worden standen aangeduid?
- Normaal: eindstand / nulstand / eindstand - Wanneer iemand niet in de tegenovergestelde positie kan komen: eindstand / eindstand / nulstand
58
Waardoor wordt stabiliteit in de enkel veroorzaakt?
- Stabiliteit komt vanuit de spieren - Alleen in uiterste standen helpen ligamenten
59
Hoeveel gewrichtsvlakken en spierinserties heeft de talus?
De talus heeft 7 gewrichtsvlakken en geen spierinserties
60
Wat zijn de drie typen aan spierweefsel?
1. Glad spierweefsel - autonoom - Maagdarm/oogballen 2. Dwarsgestreept spierweefsel - motorisch perifeer - versmolten, meerkernig - fixatie aan bot, fascie of huid 3. Hart - autonoom - glad en dwarsgestreept
61
Hoe zijn spieren opgebouwd?
1. Primaire spierbundel - Spiervezels - Myofibrillen (contractiele elementen) 2. Secundaire spierbundel 3. Spier
62
Benoem de drie fasen van spiercontractie
1. Excitatie 2. Activatie van de spier 3. Contractie
63
Wat gebeurt er bij excitatie van de spier?
- Vervoering prikkel naar eindplaatjes - Spier bevat systemen om dit sneller te laten verlopen: 1. Longitudinaal systeem = sarcoplastmatisch reticulum 2. Transversaal systeem = tubuli in de spiercel = groter membraanoppervlak
64
Wat gebeurt er bij activatie van de spier?
1. Eiwit reageert op actiepotentiaal 2. Eiwit klapt open 3. Ca2+ gaat vanuit sarcopl. ret. de cel in 4. Ca2+ bindt aan troponine die actinebindingsplaats van de myosinekop blokkeert 5. Tropomyosine verandert van positie 6. Bindingsplaats komt vrij en myosine bindt aan actine
65
Wat gebeurt er bij contractie van de spier?
1. Er zit ADP en P aan myosinekop bij binding 2. ADP en P worden losgemaakt en myosinekop klapt om 3. ATP bindt aan myosinekop, waardoor deze loslaat 4. Hydrolysatie ATP tot ADP en P
66
Wat zijn de ATP-bronnen van de spier?
1. Kleine voorraad ATP in spier 2. Ractie keratinefosfaat en ADP (kortdurend) 3. Opgeslagen glycogeen via anearobe glycolyse 4. Glucose verbranding via citroenzuurcyclus
67
Wat voor typen myofbrillen bevinden zich in spieren?
1. Type I = traag, aerob, rood 2. Type 2b = snel, glycolyse, wit 3. Type 2a = combinatie 1 en 2b
68
Hoe wordt de hoek genoemd die de spier maakt met zijn pees?
Pennatie
69
Op welke drie manieren wordt spiercontractie gereguleerd?
1. Hoeveelheid excitatie (aantal crosslinks) 2. Recruitment = kiezen van verschillende groottes aan spieren
70
Wat is de VO2-max? En waar is deze afhankelijk van?
- De maximale O2-opname - Afhankelijk van geslacht, leeftijd en training
71
Wat zijn de twee formules voor efficientie?
Efficiency = External power / consumed power = vermogen (P) * (E/t)
72
Wat zijn de drie soorten vermogen? En de formule hiervan
1. Bruto: levering / energie = energie uit * 100% / energie in 2. Netto: (rustmetabolisme meegenomen levering / (energie - energie rust) 3. Delta: Verschil tussen bruto en netto
73
Wat zijn de drie soorten bewegingen van een spier in spanning?
1. Isometrisch = spier behoud dezelfde lengte 2. Concentrisch = spier wordt korter 3. Excentrisch = spier wordt langer