Scheidbare werkwoord Flashcards by Laura Cheeseman

Q

Uitleggan [hebben uitgelegd]

A

To explain

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Doorgaan [hebben doorgegaan]

A

Continue [vedergaan]

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ophalen

A

Raise up [get up]

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Uitstappen [zijn uitgetstapt]

A

Disembark [get off transport]

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Opendoen [opgedaan]

A

To unlock

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Inschrijven [ingeschreven]

A

To fill in

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Oppassen [hebben opgepast]

A

Be careful

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Oversteken [zijn overgestoken]

A

To cross

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Aanbranden [zijn aangebrand]

A

to burn [chargrill a steak]

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Aandoen [hebben aangedaan]

A

to press a switch/to put on clothes

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Aankomen [zijn aangekomen]

A

to arrive

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Aankodigen [hebben aangekondigd]

A

to announce

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Aanmelden [hebben aangemeld]

A

To sign in

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Aannemen [hebben/zijn aangenomen]

A

To employ/hire [hebben got hired/zijn hired someone]

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Aantonen [hebben aangetoond]

A

To prove/demonstrate

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Aantreken [hebben aangetroken]

A

To get dressed

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Aanvragen [hebben aangevraagd]

A

To request something

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Afbeelden [hebben afgebeeld]

A

to depict/represent

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Afkrijgen [hebben afgekregen]

A

to get finished

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Afmaken [hebben afgemaakt]

Study These Flashcards

A

To finish

Q

Afsluiten [hebben afgesloten]

Study These Flashcards

A

to terminate/bring to an end

Q

Afspreken [hebben afgesproken]

Study These Flashcards

A

To agree or meet

Q

Afwassen [hebben afgewassen]

Study These Flashcards

A

To wash the dishes

Q

Doorgeven [hebben doorgegeven]

Study These Flashcards

A

To pass on a message

Doornemen [hebben doorgenomen]

To go through

Doorsteuren [hebben doorgestuurd]

To redirect

Inlichten [hebben ingelicht]

to inform somebody

Inpakken [hebben ingepakt]

To pack something in a suitcase

Instappen [zign ingestapt]

To get on a bus/tram/car

Intoetsen [hebben ingetoest]

To enter [pincode/details]

Ophouden [zijn opgehouden]

To stop

Opnemen [hebben opgenomen]

To withdraw money

Opschieten [zijn opgeschoten]

To hurry

Opstaan [zijn opgestaan]

To rise up/stand up

Opzoeken [hebben opgezocht]

To lookup

Overgaan [zign overgegaan]

To pass

Overstappen [zijn overgestapt]

To change trains/planes/tram/bus

Stilstaan [hebben stilgestaan]

to think about or not move

Toepassen [hebben togepast]

to apply /make use of

Uitdelen [hebben uitgedeeld]

To distribute / handout

Uitdoen [hebben uitgedaan]

To undress/ switch off a light

Uitnodigen [hebben uitgenodigd]

To invite

Uitgaan [zijn uitgegaan]

To go out

Uitslapen [hebben uitgeslapt]

To sleep well/sleep in

Uitspreken [hebben uitgesproken]

To pronounce

Uittrekken [zijn uitgestapt]

To get off transport

Uitvoeren [hebben uitgevoerd]

To accomplish/act/do something

Vaststellen [hebben vastgesteld]

To determine