Schriftelijke test GEA Flashcards
(187 cards)
Wat is het belang van goede vragen stellen?
Het stellen van de juiste vragen bevordert het groeiproces van de cliënt, door het activeren van het zelfoplossend vermogen en de autonomie van de cliënt en het verkrijgen van inzicht/helderheid
Noem een voorbeeld van een vraag die je kan stellen om vanuit de subjectieve evaluatie te komen bij de waarneming
- Waaruit leid je dit af?
- Wat is er precies gebeurd waardoor je het idee hebt dat…?
Noem een voorbeeld van een vraag die je kan stellen om vanuit de waarneming te komen bij de subjectieve evaluatie
- Hoe sta jij daar tegenover?
- Welk effect heeft dat op jou?
- Welke ideeën heb je daarover?
Welke algemene principes zijn goed om te hanteren bij het stellen van vragen?
- Open vragen stellen
- Doorvragen (vanuit oprechte interesse en nieuwsgierigheid)
- Waaromvragen vermijden; in plaats daarvan bv ‘Wat is volgens jou de reden?’
- Stiltes respecteren
Noem de belangrijke categorieën van vragen
- Benoemen wat je waarneemt en vragen naar de betekenis (bv ‘Het valt me op dat… wat betekent dat voor jou?’)
- Vragen naar de context (wat, wanneer, waar)
- Vragen naar diepere oorzaken/omstandigheden (5 keer doorvragen over hetzelfde thema, bv ‘Hoe is dat ontstaan?’ ‘Kun je daar een voorbeeld van geven?’)
- Doorvragen naar diepere lagen (‘Wat maakt dat je dit nu doormaakt?’)
- Vragen naar persoonlijke associaties (‘Wat roept dit bij jou op?’)
- Vragen naar subjectieve innerlijke ervaring en emoties
- Oplossingsgerichte vragen (‘Wat wil je in deze situatie? Hoe kan je dat bereiken?’ etc)
- Evaluatievragen (‘Wat doet dit met jou?’ ‘Wat is er nu veranderd?’)
Wat is de functie van het Clean Language Model? En beschrijf de 5 stappen.
Verschil helpen maken, in de manier van spreken, tussen objectieve beschrijving en subjectieve evaluatie.
- Beschrijving van het probleem/de situatie
- De effecten/gevolgen (op cliënt en omgeving)
- De gevoelens over deze gevolgen, subjectieve ideeën, emoties en evaluaties erover
- Voorstellen/suggesties voor verandering
- Prognose van de effecten daarvan (wat zal het resultaat hiervan zijn?)
Beschrijf kort het drie-fasen gesprek
Fase 1: Moeilijkheid/probleem.
Vanuit liefdevolle neutraliteit accepteren wat er is en cliënt daarbij helpen. Allerlei verkennende vragen stellen
Fase 2: Oplossing,doel. Oplossende vragen stellen (wat wil je bereiken, wat levert dat op etc.)
Fase 3: Innerlijke kracht, hulpbronnen (wie/wat kan je helpen)
Noem een aantal voorbeeldvragen om hulpbronnen beschikbaar te maken
- Wanneer heb je eerder die energie ervaren?
- Laat eens een herinnering opkomen, van toen dit lukte..? Hoe voelt dat aan?
Noem wat voorbeelden van taalpatronen die de cliënt helpen suggesties gemakkelijker uit te voeren (het onderbewuste in te schakelen)
Woorden gebruiken zoals onderbewuste, innerlijk, je binnenste, intuïtie, je innerlijk weten.
- Vraag aan je onderbewuste…
- Je kan erop vertrouwen dat je onderbewuste perfect weet hoe het (X) kan laten gebeuren
- Neem even de tijd om dit te laten gebeuren
- Merk hoe het is om..
- Hoe zou het zijn om… ?
Noem de 3 lagen van ervaring (ervaringsdriehoek) en de 3 filters
- Referentiestructuur: alles wat zich in de buitenwereld bevindt wat we waarnemen via de VAKOG, dat waar we naar verwijzen
- Dieptestructuur: onze subjectieve ervaring van de buitenwereld, gefilterd door ons MOW (= ideeën en overtuigingen)
- Oppervlakte structuur: wat we communiceren in taal over onze subjectieve ervaring van de buitenwereld.
De drie filters zijn:
- onze fysieke beperkingen in de waarneming (VAKOG) van onze pre-verbale realiteit
- ons model vd wereld
- de taal/woorden (zie meta-model)
Wat is het Meta Model en wat zijn de twee functies?
Een taalmodel om de relatie tussen taal en ervaring te bevragen, expliciteren en bewust(er) te maken. De taal is immers niet de ervaring zelf maar een voorstelling ervan. Het Meta Model onthult de taalkundige patronen in de drie processen vh filter TAAL en het uitdagen daarvan. Functies:
- Verbinden van de oppervlaktestructuur met de dieptestructuur om zo dicht mogelijk bij de referentiestructuur te komen. Dus: specifieke informatie onthullen en de taal vd persoon opnieuw verbinden met de ervaring
- Het Meta Model helpt downchunken en daardoor concretiseren en specificeren, waardoor de communicatie preciezer en effectiever wordt.
Noem drie processen die het gevolg zijn van dat taal een weergave/voorstelling is van de ervaring en niet de primaire ervaring zelf, oftewel van het filter ‘taal’.
- Generaliseren (delen losmaken en tot eigen categorie van ervaringen maken ipv als deel te zien van een ervaring, of slechts een voorbeeld ervan)
- Weglaten (selectief aandacht besteden aan bepaalde elementen en andere uitsluiten)
- Vervormen (zintuiglijke gegevens van ervaring veranderen)
In welke drie categorieën kunnen we de Meta Model-‘overtredingen’ indelen?
- Informatie verzamelen (gathering of information)/weglating
- Grenzen van het model van de spreker (limits of speakers’ model)/generalisering
- Semantische incorrectie (semantic ill-formedness)/vervorming
Noem de 4 metamodelpatronen die vallen onder de categorie ‘gathering information’ (weglating)
- Weglating (informatie wordt weggelaten, bv ‘ik ben boos’, of 2e deel vergelijking mist)
- Ontbrekende verwijzing (iets of iemand is vervangen door a-specifieke aanduiding, vaag)
- Niet specifiek werkwoord (handeling wordt niet precies omschreven, vaag)
- Nominalisatie (levend proces weergegeven als ding, met een zelfstandig naamwoord)
Wat is het verschil tussen een halve vergelijking en een impliciete vergelijking?
Bij een halve vergelijking wordt de helft van de vergelijking weggelaten of bij een overtreffende trap wordt er niet aangegeven wat er overtroffen wordt (‘groter dan wat?’).
Bij een impliciete vergelijking worden geen vergelijkingswoorden gebruikt, maar woorden zoals ‘echt’ , ‘puur’
Noem de 2 metamodelpatronen die vallen onder de categorie ‘grenzen van het model van de spreker’ en hoe hiermee te werken (generalisering)
- Verabsolutering; alles of niets uitspraak (woorden die allesomvattende eenheden aanduiden) -> naar uitzondering of tegenvoorbeeld vragen
- Modale operator (hulpwerkwoord dat de betekenis vh hoofdwerkwoord verandert/kleurt)
Bij werkwoord of bijwoord van (on)mogelijkheid) -> vragen wat hem/haar tegenhoudt.
Bij werkwoord van noodzakelijkheid -> vragen naar de gevolgen wanneer de persoon niet doet wat hij/zij moet doen, waardoor noodzaak kan worden teruggebracht tot ‘een keuze voor het vermijden van consequenties’
Noem de 4 metamodelpatronen die vallen onder de categorie ‘semantische incorrectie/slechte vormgeving’ en hoe ermee te werken (vervorming)
- Oorzaak/gevolg (externe stimulus wordt aangewezen als oorzaak van innerlijke proces/gevoel/gedachte) -> vragen naar samenhang oorzaak en gevolg (hoe precies?)
- Gedachtenlezen (iemand beweert te weten wat iemand anders denkt zonder bewijs) -> naar bron info vragen, bewijs nagaan
- Veralgemening/algemene waarheid (mening wordt gepresenteerd als feit en er wordt niet gezegd wie de uitspraak gedaan heeft) -> erachter komen wie het gezegd heeft
- Vooronderstelling (veronderstelling zonder verbaal uit te drukken)
Op welke twee vooronderstellingen is de techniek herkaderen gebaseerd?
- Er is een verschil tussen gedrag en intentie
- Er zit een positieve intentie in elk gedrag vanuit het MOW van de persoon
Wat is reframen en wat is het doel ervan?
De cliënt helpen zaken anders te bekijken (zonder ze op te dringen) door het kader en daarmee de betekenis en categorie van de ervaring te veranderen.
Doel: creëren van meer positieve mogelijkheden voor een beperkend gedrag. Laten ontdekken dat alle delen van de persoon het beste met diegene voorhebben.
Elke ervaring heeft plaats in een kader. Noem de 3 leden van dit kader
Context/omgeving, gedrag, intentie/betekenis
Hoe kan je je cliënt helpen om gedrag dat hij/zij als beperkend ervaart, positiever te zien?
Verbal reframing. De cliënt vragen wat de positieve intentie/bedoeling achter het gedrag zou kunnen zijn.
Wat is context reframing en wat is het doel daarvan?
Van omgeving veranderen. Meer keuzes in contexten creëren, kaders toevoegen, grenzen verleggen, voor meer vrijheid en bewustzijn.
Vraag cliënt bv ‘In welke situatie zou dat gedrag wel het bedoelde effect als resultaat gegeven hebben?’
Wat is gedragsherkadering en hoe doe je dit?
Onderscheid maken tussen intentie (oorspronkelijke bedoeling vh gedrag) en effect (betekenis die het gedrag uiteindelijk krijgt voor persoon/omgeving).
Door het inzicht dat de intentie achter het gedrag niet altijd het verwachte effect geeft kan je het gedrag herkaderen door bv te vragen ‘Wat zou je een volgende keer anders kunnen doen, met behoud van dezelfde intentie?’
Van welke 3 bewustzijnstoestanden is het bewustzijn een combinatie op elk moment?
Denken (interne processen/IP)
Voelen (interne toestand/IT)
Handelen (extern gedrag/EG)
Voor resonantie belangrijk om te matchen op systeem waar iemand op dat moment in zit.
Wanneer je het verhaal van je cliënt beluistert vanuit deze driehoek zoom je uit, evalueer je het binnen het geheel vd sfeer, je hoort het breder.