se3 fictiewoorden Flashcards
(35 cards)
Vertelstandpunt / vertelperspectief
Het oogpunt van waaruit het verhaal wordt verteld
Vertelstandpunt eerste persoon / ik-perspectief
De verteller is een personage in het verhaal en gebruikt “ik”.
wisselend perspectief
Het perspectief wisselt tussen verschillende personages.
Vertelstandpunt derde persoon / hij/zij-perspectief
De verteller staat buiten het verhaal en gebruikt “hij/zij”.
Alwetend perspectief
De verteller weet alles, inclusief gedachten en gevoelens van alle personages.
hoofdpersoon
Het belangrijkste personage in het verhaal.
Genre van een boek
Het soort boek, zoals thriller, roman of fantasy.
bijpersoon
Minder belangrijke personages die de hoofdpersoon ondersteunen of tegenwerken.
flat character
Een personage met één of weinig eigenschappen, vaak voorspelbaar.
Round character
Een personage met meerdere karaktereigenschappen, dat zich ontwikkelt.
open einde
Het verhaal laat belangrijke vragen onbeantwoord.
Karakterontwikkeling
De verandering of groei van een personage in de loop van het verhaal.
Chronologisch vertellen
De gebeurtenissen worden verteld in de volgorde waarin ze plaatsvinden.
Niet-chronologisch vertellen
De volgorde van de gebeurtenissen is niet volgens de tijdlijn (bijv. door flashbacks).
gesloten einde
Het verhaal is afgerond; alles is duidelijk aan het einde.
onderwerp van een boek
Waar het boek over gaat in één of enkele woorden.
thema van een boek
De diepere betekenis of boodschap van het verhaal.
realistisch verhaal
een verhaal dat echt zou kunnen gebeuren
onrealistisch verhaal
een verhaal dat niet echt zou kunnen gebeuren
plot van verhaal
Dat geheel van gebeurtenissen, en hoe ze elkaar opvolgen
flashback
terug blik naar eerdere gebeurtenissen
flashforward
een voorblik naar iets dat nog gaat gebeuren
historische tijd van verhaal
De periode waarin het verhaal zich afspeelt
ruimte van verhaal
De plek(ken) waar het verhaal zich afspeelt