SET 1 - 300 woorden Flashcards
(119 cards)
1
Q
Hallo! Dag!
A
Hallo!
2
Q
Hallo!
A
Hallo!
3
Q
Goedemorgen!
A
Guten Morgen!
4
Q
Goedemiddag!
A
Guten Tag!
5
Q
Goedenavond!
A
Guten Abend!
6
Q
gedag zeggen (groeten)
A
grüßen
7
Q
Hoi!
A
Hallo!
8
Q
groeten (het)
A
Gruß (m)
9
Q
verwelkomen (ww)
A
begrüßen
10
Q
Hoe gaat het?
A
Wie geht’s?
11
Q
Is er nog nieuws?
A
Was gibt es Neues?
12
Q
Dag! Tot ziens!
A
Auf Wiedersehen!
13
Q
Tot snel! Tot ziens!
A
Bis bald!
14
Q
Vaarwel! (inform)
A
Lebe wohl!
15
Q
Vaarwel! (form)
A
Leben Sie wohl!
16
Q
afscheid nemen (ww)
A
sich verabschieden
17
Q
Tot kijk!
A
Tschüs!
18
Q
Dank u!
A
Danke!
19
Q
Dank u wel!
A
Dankeschön!
20
Q
Graag gedaan
A
Bitte!
21
Q
Geen dank!
A
Keine Ursache!
22
Q
Geen moeite!
A
Nichts zu danken!
23
Q
Excuseer me, … (inform.)
A
Entschuldige!
24
Q
Excuseer me, … (form.)
A
Entschuldigung!
25
excuseren (verontschuldigen)
entschuldigen
26
zich verontschuldigen
sich entschuldigen
27
Mijn excuses
Verzeihung!
28
vergeven (ww)
verzeihen
29
Maakt niet uit!
Das macht nichts!
30
alsjeblieft
bitte
31
Vergeet het niet!
Nicht vergessen!
32
Natuurlijk!
Natürlich!
33
Natuurlijk niet!
Natürlich nicht!
34
Akkoord!
Gut! Okay!
35
Zo is het genoeg!
Es ist genug!
36
ik
ich
37
jij, je
du
38
hij
er
39
zij, ze
sie
40
het
es
41
wij, we
wir
42
jullie
ihr
43
U (form., enk.)
Sie
44
U (form., mv.)
Sie
45
zij, ze
sie
46
meneer
Herr
47
mevrouw
Frau
48
juffrouw
Frau
49
jongeman
Junger Mann
50
jongen
Junge
51
meisje
Mädchen
52
nul
null
53
een
eins
54
twee
zwei
55
drie
drei
56
vier
vier
57
vijf
fünf
58
zes
sechs
59
zeven
sieben
60
acht
acht
61
negen
neun
62
tien
zehn
63
elf
elf
64
twaalf
zwölf
65
dertien
dreizehn
66
veertien
vierzehn
67
vijftien
fünfzehn
68
zestien
sechzehn
69
zeventien
siebzehn
70
achttien
achtzehn
71
negentien
neunzehn
72
twintig
zwanzig
73
eenentwintig
einundzwanzig
74
tweeëntwintig
zweiundzwanzig
75
drieentwintig
dreiundzwanzig
76
dertig
dreißig
77
veertig
vierzig
78
vijftig
fünfzig
79
zestig
sechzig
80
zeventig
siebzig
81
tachtig
achtzig
82
negentig
neunzig
83
honderd
einhundert
84
tweehonderd
zweihundert
85
driehonderd
dreihundert
86
duizend
eintausend
87
tweeduizend
zweitausend
88
drieduizend
dreitausend
89
tienduizend
zehntausend
90
honderdduizend
hunderttausend
91
miljoen (het)
Million (f)
92
miljard (het)
Milliarde (f)
93
eerste
der erste
94
tweede
der zweite
95
derde
der dritte
96
vierde
der vierte
97
vijfde
der fünfte
98
zesde
der sechste
99
zevende
der siebte
100
achtste
der achte
101
negende
der neunte
102
tiende
der zehnte
103
breukgetal (het)
Bruch (m)
104
half, helft (de)
Hälfte (f)
105
een derde
Drittel (n)
106
een kwart
Viertel (n)
107
een achste
Achtel (n)
108
een tiende
Zehnte (n)
109
twee derde
zwei Drittel
110
driekwart
drei Viertel
111
aftrekking (de)
Subtraktion (f)
112
aftrekken (ww)
subtrahieren
113
deling (de)
Division (f)
114
delen (ww)
dividieren
115
optelling (de)
Addition (f)
116
erbij optellen (bij elkaar voegen)
addieren
117
optellen (ww)
hinzufügen
118
vermenigvuldigen (de)
Multiplikation (f)
119
vermenigvuldigen (ww)
multiplizieren
