SIGNAAL WOORDEN Flashcards
(39 cards)
1
Q
Et
A
En
2
Q
Aussi
A
Ook, eveneens
3
Q
En outre
A
Bovendien
4
Q
De plus
A
Bovendien
5
Q
D’abord
A
Ten eerste
6
Q
Puis
A
Dan, vervolgens
7
Q
Ensuite
A
Dan, vervolgens
8
Q
Après
A
Dan, vervolgens
9
Q
Enfin
A
Ten slotte, uiteindelijk
10
Q
Finalement
A
Ten slotte, uiteindelijk
11
Q
Non seulement…, mais encore
A
Niet alleen…, maar ook
12
Q
En effet
A
Inderdaad
13
Q
Avec raison
A
Met reden
14
Q
Évidemment
A
Natuurlijk, vanzelfsprekend
15
Q
Bien sûr
A
Natuurlijk, vanzelfsprekend
16
Q
Naturellement
A
Natuurlijk, vanzelfsprekend
17
Q
Car
A
Want, omdat
18
Q
Parce que
A
Want, omdat
19
Q
C’est pourquoi
A
Daarom
20
Q
Même
A
Zelfs, zelf, zelfde
21
Q
En fait
A
In feite
22
Q
Donc
A
Dus
23
Q
Alors
A
Dus
24
Q
Par exemple
A
Bijvoorbeeld
25
Comme
Zoals
26
Comme si
Alsof (maar het is niet zo)
27
Bref
Kortom
28
En résumé
Samenvattend
29
Pour
Om (te)
30
Pour que
Om (te)
31
Afin que
Opdat
32
Mais
Maar
33
Pourtant
Toch, echter
34
Par contre
Daarentegen, integendeel
35
Malgré
Ondanks
36
Néanmoins
Niettemin
37
Au lieu de
In plaats van
38
Peut-être
Misschien, wellicht
39
Possible
Mogelijk
