signaalwoorden Flashcards
(51 cards)
1
Q
tatsächlich
A
inderdaad
2
Q
sogar
A
zelfs
3
Q
indem
IN DEM moment doet hij iets, …. gebeurt
A
doordat
4
Q
aber
A
maar
5
Q
gar
A
al helemaal
6
Q
damit
A
zodat
7
Q
zum beuspiel
A
bijvoorbeeld
8
Q
deswegen
A
daarom
9
Q
deshalb
A
derhalve
daarom, om die reden
10
Q
außerdem
A
bovendien
11
Q
zusätzlich (extra informatie)
A
daar komt bij
12
Q
daher
A
vandaar
13
Q
zumal
A
vooral omdat
14
Q
immerhin
A
in ieder geval
15
Q
nur
A
slechts, alleen
16
Q
so (voorbeeld geven)
A
zo
17
Q
also
A
dus
18
Q
sowie
A
evenals
19
Q
stattdessen
A
in plaats daarvan
20
Q
allerdings
A
echter
21
Q
dagegen
A
daarentegen
22
Q
auch
A
ook
23
Q
jedenfalls
A
in elk geval
24
Q
schließlich
A
per slot van rekening
25
jedoch
echter
26
nämlich
namelijk
27
so
dus
28
zudem
bovendien
29
nicht... sondern
niet... maar
30
denn
want
31
obwohl
hoewel
32
während
terwijl
33
dennoch
desalniettemin
34
so... wie
zo... als
35
einerseits... andererseits
enerzijds... anderzijds
36
weil
omdat
37
überigens
overigens
38
ebenfalls
eveneens
39
je... desto
hoe... hoe
40
trotz(dem)
desondanks
41
zwar... aber
weliswaar... maar
42
zusätzlich
bovendien
43
etwa
bijvoorbeeld
44
in der Tat
inderdaad
45
demnach
dus
46
so... dass
zo... dat
47
erst recht
pas echt
48
weder... noch
noch... noch
49
eigentlich
eigenlijk
50
nicht nur... sondern auch
niet alleen... maar ook
51
doch
toch