Sociale psychologie Flashcards
(31 cards)
Waarom is hechting zo belangrijk?
- we zijn als mens obsessief sociaal
- mee zijn meer dan elke soort ooit gericht op een ander
- vroeger leefden we in groepen -> groep of ander nodig voor de overleving
- zit er nog steeds in: we hebben elkaar nodig
- we nemen ook heel snel het gedrag van anderen over
- we willen gezien worden in al onze complexiteit
Wat is sociale deprivatie
= als je een tijd onttrokken zou worden aan sociale prikkels (compleet geïsoleerd) heeft het ook een enorm nadelig effect op ons welzijn ) lang afzonderen kan nadelige effecten hebben
-> het missen van sociale is zichtbaar in de hersenen
-> de mens is voor elkaars welbevinden van groot belang!
-> onze groei & ontwikkeling hangt ook deels af van dit sociaal contact met elkaar
Sociale paradox: verklaring
Er is een tegenstrijd tussen elkaar nodig hebben & het contact leggen met iemand
-> ene kant, elkaar heel hard nodig - andere kant, soms ongelofelijk moeilijk om in contact te komen met iemand
(een paradox = een tegenstelling, een contrast, er is iets dat niet klopt)
Invloed: wat is het?
Stap van: “we hebben anderen nodig” naar “we worden beïnvloed door anderen” = heel klein
-> we worden beïnvloed, maar we gaan anderen zelf ook beïnvloeden
-> impliciet & expliciet
meerderheidsinvloed = we doen iets, gewoon omdat de rest iets doet (maar waarom gaan we er eigenlijk vanuit dat de rest iets beter weet?)
Gebiedsomschrijving sociale psychologie
“Sociale psychologie is de wetenschappelijke studie van de manier waarop de gedachten, gevoelens en handelingen van mensen beïnvloed worden door de feitelijke, voorgestelde of geïmpliceerde aanwezigheid van andere mensen” – Allport (naam kennen – wordt gezien als de grondlegger van de sociale psychologie)
‘wetenschappelijke studie’ : we zijn heel veel bezig met het gedrag van mensen, je kijkt de hele tijd naar andere mensen & wil deze gedragingen interpreteren
-> we hebben allemaal een pak aan intuïtieve of alledaagse kennis - we gebruiken deze te pas & te onpas doorheen de dag
= niet wetenschappelijk, maar subjectief
Wetenschappelijke kennis = objectief iets kunnen zeggen over een groep
De empirische cyclus
= dit gebruiken we om iets objectief vast te kunnen leggen
o Je stelt iets vast
o Formuleert hierna een hypothese
o Je maakt vanuit die hypothese concrete voorspellingen
o Van daaruit ga je gaan toetsen, gericht gaan observeren
oTen slotte kan je hieruit een conclusie trekken
Verschillende methoden in de wetenschappelijke studie om aan onderzoek te doen
- Begrijpende methode/beschrijvende methode
* vooral kwalitatief te werk gaan
* feiten & gegevens zoals ze zijn verzameld
* fenomeen dat we op dat moment vastleggen, geen onderzoek meer aan vasthangen - Correlationele methode
* samenhang zoeken tussen 2 fenomenen
* 2 variabelen met elkaar vergelijken
* correlatie = een verband leggen, samenhang zoeken
* positief: 2 variabelen in zelfde richting
* negatief: 2 variabelen in tegengestelde richting
* 0 : de 2 fenomenen hangen niet samen
* CORRELATIE NIET HETZELFDE ALS CAUSATIE - Experimentele methode/causatie
* einde onderzoek: uitspraken doen over de invloed die de ene factor heeft op de andere
Onafhankelijke variabele
= datgene dat door de onderzoeker gemanipuleerd/veranderd wordt om een effect op de afhankelijke variabele te meten; diegene waarvan verwacht wordt dat hij invloed heeft op de afhankelijke variabele; veroorzaakt deze een verandering in jouw afhankelijke variabele?
Afhankelijke variabele
De variabele die afhankelijk is van de onafhankelijke variabele. Het gedrag dat gemeten wordt (bv. de tijd)
ABC-model
in hoe we voelen / A
in hoe we (over onszelf) denken / C
in hoe we ons gedragen / B
o A = affect, B = behavior, C = cognition
-> we worden beïnvloed in hoe dat we voelen, we denken & ons gedragen
Fysieke/feitelijke aanwezigheid = ?
De indruk dat mensen hebben omdat iemand fysiek bij jou aanwezig is
Bv. expliciete vraag id les en dat beïnvloedt ons – we luisteren omdat de leerkracht voor ons staat en dus fysiek aanwezig is
Het is de letterlijke/fysieke/feitelijke aanwezigheid die maakt dat we ons gaan laten beïnvloeden
Dit is het vaakste aanwezig
Voorgestelde aanwezigheid = ?
De persoon zelf is niet werkelijk aanwezig, maar we stellen ons die aanwezigheid wel voor
Bv. kledij fuif, infodag
-> Je bent thuis en wil in de avond naar een feestje gaan, dan zou jij je je kunnen laten beïnvloeden door de voorgestelde aanwezigheid van anderen – wat zouden mijn vriendinnen aandoen?
-> Infodag: zou ik mij al inschrijven? – beïnvloed kunnen worden door de voorgestelde aanwezigheid van je ouders – zouden ze het oke vinden als ik me nu al inschrijf?
Impliciete/ onrechtstreekse aanwezigheid = ?
Heel vaak is het zo dat we beïnvloed worden zonder dat er nog een persoon aan te pas komt
-> De invloed gebeurt onrechtstreeks, je ziet niemand fysiek en niemand voorgesteld
Bv. reclame, supermarkt
o Bv. bounty reclame – je ziet niet de persoon die die reclame in elkaar heeft gezet, maar wordt alsnog beïnvloed
o Supermarkt – als je aan de kassa van de supermarkt komt zetten ze daar ook nog wat producten, waardoor dat je toch nog aangezet wordt om iets te kopen daarvan
Persoonlijkheidspsychologie / Dispositionisme = ?
o Persoonlijkheidspsychologie – gedrag verklaren aan de hand van het innerlijk van personen
o Karaktereigenschappen = disposities
o Interne factoren zoeken
De sociale psychologie / situationisme = ?
o Sociale psychologie zoekt naar een oorzaak buiten de persoon, de context etc.
o Kijken naar mogelijk externe factoren
o De situatie, de anderen, de omgeving
Interactionisme = ?
o Is het niet mogelijk om en gedrag te verklaren met externe factoren en vanuit de persoonlijkheid
o Aan de hand van de situatie komt de dispositie naar boven – als reactie hierop
Wat is een norm
= wat er binnen een bepaalde groep “normaal” is
Normen zijn iets waar je in kan meegaan, maar je moet hier niet in meegaan, het gaat gewoon om bepaalde afspraken die gemaakt worden in een bepaalde groep en deze kunnen van groep tot groep verschillen
Impliciete norm = ?
= staat nergens opgeschreven, onuitgesproken normen, maar zijn toch vanzelfsprekend in de samenleving
voorbeeld: naast iemand gaan staan in een lege lift - wijkt af van de norm die we gewoon zijn
Expliciete norm = ?
= een norm die effectief ergens vastgelegd staat. Waarbij je dus werkelijk uitspreekt/duidelijk maakt wat er verwacht wordt
voorbeeld: een affiche
Lichtpuntjes experiment: Leg uit
SHERIF
Lichtpuntjes experiment: (werkt enkel in een volledige donkere ruimte )
Je komt als proefpersoon in een donker kamertje te zitten en er is 1 projectie van een lichtpuntje en de proefleider vraagt “zeg mij over welke afstand dat je dat lichtpuntje ziet bewegen”. Maar het lichtpuntje beweegt niet. Het is een vaststaand punt. Het is echter slechts het enige wat er aanwezig is in de ruimte dus onze hersenen koppelen er beweging aan. = het auto-kinetisch effect. Het is een illusie. De proefpersonen weten dit zelf echter niet
Alleenconditie:
=> interindividuele verschillen
o Liggen vrij sterk uit elkaar
o Iedereen ziet subjectief die beweging
o Ze maken een schatting op basis van de illusie die ze zelf voelen
Sherif spreekt van een ambigue situatie
(niet helemaal duidelijk – het kan alle kanten op – er is geen juist antwoord – het is een onzekere dubbele situatie)
Groepsconditie:
Proefpersonen die vooraf al in de alleenconditie zaten
=> De losse personen indelen in groepjes van 3
o om de beurt een schatting geven van de afstand van het lichtpuntje
=> ze komen uiteindelijk tot 1 en dezelfde afstandschatting
=> na 3 sessies ontstaat sociale normering – ze stemmen zich op elkaar af
=> er ontstaat een spontaan overleg en een nieuwe norm in de groep die zeer sterk afstaat van de norm die ze individueel hadden bepaald
o hoe dan? – het lichtpuntje beweegt niet echt, dus er is geen echt antwoord, je kan hier niet 100% zeker van zijn
=> als we het zelf niet zeker weten denken we dat de andere het wel beter zal weten
Wat is sociale normering
(Sherif deed hier onderzoek naar)
- wanneer we het zelf niet zeker weten gaan we informatie opdoen bij de groep
- je haalt het normale gedrag uit de groep
Automatische sociale invloed = ?
= iets heel subtiel & onbewust
=> minderheidsinvloed – bv. Alexander met de djembe heeft geen ritmegevoel en de groep volgt mee met het foute ritme
-> niemand vraagt “laten we allemaal in hetzelfde ritme djembe spelen”
=> massapsychogene ziekte: bv. needle spiking – iemand krijgt een spuit en andere mensen voelen dat ze een prik krijgen en ook gedrogeerd zijn – kreeg bepaalde symptomen omdat ze dacht dat iemand haar had gedrogeerd
o festival kwam in een massapsychogene ziekte (massahysterie) – 1 iemand ervaart bepaalde symptomen en dit werkt besmettelijk naar anderen toe
o elk van die mensen voelen die symptomen – dat is niet ingebeeld – ze ervaren het echt – een soort van sociale besmetting (angst speelt hier ook in mee)
Kameleoneffect: kameleons kunnen zich aanpassen aan de omgeving – we passen ons non-verbaal gedrag aan aan dat van anderen
=> We vinden mensen sympathieker als mensen het gedrag ook effectief van je overnemen
Jim Jones -> jaren 70: Jones town - massazelfmoord
=> begint met heel zachte sociale normering & gaat alleen maar stappen verder
Wat is conformeren?
Conformeren = aanpassing, de neiging om de eigen opinies, attitudes of gedragingen aan te passen aan wat men als norm ervaart binnen de groep
conformeren = meerderheidsinvloed
Lijnstukkenexperiment: Leg uit
Proefpersonen kregen 2 kartonnen te zien
- Standaard
- 3 vergelijkingslijnstukken
Welke van de 3 komt in lengte overeen met dat standaard lijnstuk?
=> Ash deed dat experiment in groep
6 mensen zitten samen in een kamer en ze moeten 1 voor 1 zeggen wat ze zien
o Dit doen ze 18 keer per groep
=> 1 belangrijk detail: hij werkte met pseudo-proefpersonen: ze doen alsof ze echte proefpersonen zijn, maar ze spelen mee met de proefleider (Asch)
Op 12 vd 18 beurten kiezen jullie een verkeerd lijnstuk
=> Wat doen de echte proefpersonen dan?
1/3de gaat minstens 1 keer tegen zijn eigen waarneming in en koos voor het foute antwoord door de pseudo-proefpersonen
=> 6 proefpersonen conformeerden alle antwoorden mee met de meerderheid door de pseudo-proefpersonen
=> Zelfs bij een niet-ambigue situatie is er beïnvloeding