Spaans Flashcards
(39 cards)
1
Q
Lejos
A
Ver
2
Q
Izquierda
A
Links
3
Q
Hay
A
Er is
Er zijn
4
Q
Toma
A
Neem
5
Q
Lo siento No lo sé
A
Sorry ik weet het niet
6
Q
Aqui
A
Hier
7
Q
La boca del metro
A
Ondergrondse ingang metro
8
Q
Atravesar
A
Oversteken
(straat)
9
Q
Alrededor de
A
Rond
10
Q
Delante
A
Voor
11
Q
Muchas gracias
A
Hartelijk bedankt
12
Q
La estación de metro
A
Het metrostation
.
13
Q
Al final de la calle
A
Tot op het einde van de straat
14
Q
Entonces
A
Dus
15
Q
Tercera
A
Derde
16
Q
No soy de aqui
A
Ik ben niet van hier
17
Q
Pues
A
Dus
18
Q
Seguir
A
Volgen
19
Q
De nada
A
‘t is niks
20
Q
En pleno centro
A
In het midden
21
Q
Enfrente de
A
Tegenover
22
Q
Primera
A
Eerste
23
Q
No hay de qué
A
Graag gedaan
24
Q
Cerca
A
Dicht bij
25
Una parada de bus
Een bushalte
26
La calle
De straat
27
El semáforo
Het verkeerslicht
28
Soy nuevo en el barrio
Ik ben nieuw in de regio
29
Dónde
Waar
30
Detras
Achter
31
En la esquina
Op de hoek
32
Caminar
Wandelen
33
Segunda
Tweede
34
Cruzar
Oversteken
(Plein)
35
Todo recto
Altijd Rechtdoor
36
Al lado de
Naast
37
Gracias
Danku
38
Hola señor
Hallo meneer
39
Derecha
Rechts
