Spaans Flashcards
(130 cards)
1
Q
Goedemorgen
A
Buenos días
2
Q
Goedemiddag
A
Buenas tardes
3
Q
Goedenavond
A
Buenas noches
4
Q
Hallo
A
Hola
5
Q
Alles goed?
A
¿Todo bien?
6
Q
Goed, en met u?
A
Bien, gracias, ¿y usted?
7
Q
Hoe gaat het?
A
¿Qué tal?
8
Q
Hoe gaat het met je?
A
¿Cómo estás?
9
Q
Hoe heet je?
A
¿Cómo te llamas?
10
Q
Wat is je naam?
A
¿Cuál es tu nombre?
11
Q
Waar kom je vandaan?
A
¿De dónde eres?
12
Q
Waar woon je?
A
¿Dónde vives?
13
Q
Aangenaam
A
¡Mucho gusto!
14
Q
Ik heet …
A
Me llamo …
15
Q
Ik kom uit …
A
Soy de …
16
Q
Mijn naam is …
A
Mi nombre es …
17
Q
Tot de volgende keer!
A
¡Hasta la próxima vez!
18
Q
Tot morgen!
A
¡Hasta mañana!
19
Q
Tot ziens!
A
¡Hasta luego!
20
Q
Tot ziens en een goede reis!
A
¡Adiós y buen viaje!
21
Q
Veel plezier!
A
¡Qué lo pase bien!
22
Q
Tot ziens!
A
¡Adiós!
23
Q
’s ochtends
A
La mañana
24
Q
Middaguur
A
La mediodía
25
’s middags
La tarde
26
’s avonds
La noche
27
’s nachts
La noche
28
Middernacht
Medianoche
29
Zonsopgang
La salida del sol
30
Zonsondergang
La puesta del sol
31
Het water
El agua
32
De liefde
El amor
33
Het jaar
El año
34
De achternaam
El apellido
35
Gisteren
Ayer
36
Goed
Bien
37
Goed
Bueno
38
Het hoofd
La cabeza
39
De straat
La calle
40
De verandering, het wisselgeld
El cambio
41
Het huis
La casa
42
Het geval
El caso
43
Het centrum
El centro
44
De stad
La ciudad
45
Natuurlijk, helder
Claro
46
Het ding
La cosa
47
Het lichaam
El cuerpo
48
Moeten
Deber
49
Zeggen
Decir
50
Na
Después
51
De dag
El día
52
Het geld
El dinero
53
Het adres, de leiding
La dirección
54
De leeftijd
La edad
55
Dus, toen
Entonces
56
De familie
La familia
57
Het einde
El final
58
De vorm
La forma
59
De bron, de fontein
La fuente
60
De mensen
La gente
61
Bedankt
Gracias
62
Groot
Grande
63
De groep
El grupo
64
De oorlog
La guerra
65
Spreken
Hablar
66
Maken, doen
Hacer
67
De zoon
El hijo
68
De man
El hombre
69
Het uur
La hora
70
Vandaag
Hoy
71
Hetzelfde
Igual
72
Belangrijk
Importante
73
De kant
El lado
74
Aankomen
Llegar
75
De plaats, de plek
El lugar
76
De moeder
La madre
77
De pijn, de kwaal
El mal
78
De manier
La manera
79
Hand
La mano
80
(de) morgen
(La) mañana
81
De markt
El mercado
82
De maand
El mes
83
Terwijl
Mientras
84
Veel
Mucho
85
De dood
La muerte
86
De vrouw
La mujer
87
De wereld
El mundo
88
Niets
Nada
89
Niemand
Nadie
90
Het kind
El niño
91
De nacht
La noche
92
De naam
El nombre
93
Nieuw
Nuevo
94
Nooit
Nunca
95
Het werk
La obra
96
Het oog
El ojo
97
De vader
El padre
98
Het land
El país
99
Lijken
Parecer
100
Het deel
La parte
101
Weggaan/ delen
Partir
102
Weinig
Poco
103
Kunnen, mogen
Poder
104
Mogelijk
Posible
105
het dorp
El pueblo
106
De werkelijkheid
La realidad
107
De relatie
la relación
108
Weten
Saber
109
De week
La semana
110
De zin
El sentido
111
De meneer
El señor
112
Zijn
Ser
113
Altijd
siempre
114
De eeuw
El siglo
115
De situatie
La situación
116
De maatschappij
La sociedad
117
Laat
Tarde
118
Hebben
Tener
119
De tijd, het weer
El tiempo
120
De aarde
La tierra
121
Het type
El tipo
122
Alle
Todo
123
Het werk
El trabajo
124
Laatste
Último
125
Waard zijn
Valer
126
Komen
Venir
127
Zien
Ver
128
De waarheid
La verdad
129
De keer
La vez
130
De stem
La voz
