spaans sem 2 Flashcards
(499 cards)
1
Q
bien, el
A
goed, het
2
Q
mercado, el
A
markt, de
3
Q
bien libre, el,
A
vrije goed, het
4
Q
bien escaso, el
A
schaars goed, het
5
Q
bienes tangibles, los
A
materiële goederen, de
6
Q
bien material, el
A
materiëel goed, het
7
Q
bien intangible, el
A
immateriëel goed, het
8
Q
bien inmaterial, el
A
immateriëel goed, het
9
Q
servicio, el
A
dienst, de
10
Q
estado de transformación, el
A
bewerkingsfase, de
11
Q
materia prima, la
A
grondstof, de
12
Q
bien intermedio, el
A
intermediair product, het;
halffabrikaat, het
13
Q
bien final, el
A
eindproduct, het
14
Q
proceso productivo, el
A
productieproces, het
15
Q
consumo final, el
A
eindverbruik, het
16
Q
teoría económica, la
A
economische theorie, de
17
Q
economía de la empresa, la
A
bedrijfseconomie, de
18
Q
producto semielaborado
A
halffabrikaat, het;
halfafgewerkt product, het
19
Q
producto acabado, el
A
afgewerkt product, het;
eindproduct, het
20
Q
recurso natural, el
A
natuurlijke hulpbron, de
21
Q
bien de capital, el
A
kapitaalgoed, het
22
Q
bien de equipo, el
A
uitrustingsgoed, het
23
Q
bien de inversión, el
A
investeringsgoed, het
24
Q
bien de consumo duradero, el
A
duurzaam consumptiegoed, het
25
bien de consumo no duradero, el
niet-duurzaam consumptiegoed, het
26
a largo plazo
op lange termijn
27
vida útil, la
levensduur, de
28
bien perecedor, el
bederfelijke waar, de
29
bien normal, el
gewone goed, het
30
bien inferior, el
minderwarig goed, het
31
consumidor, el
consument, de
32
ingreso, el
inkomst, de
33
bien sustitutivo, el
vervanggoed, het
34
bien complementario, el
aanvullend goed, het
35
satisfacer una necesidad
in een behoefte voorzien
36
transporte público, el
openbaar vervoer, het
37
bien público, el
openbaar goed, het
38
bien privado, el
particulier goed, het
39
sector público, el
openbare sector, de
40
sin afán de lucro
zonder winstoogmerk
41
obtener beneficios
winst maken
42
sector económico, el
economische sector, de
43
subsector, el
subsector, de
44
rama, la
tak, de
subsector, de
45
ramo de actividad, el
branche, de
46
sector primario, el
primaire sector, de
47
transformación, la
verwerking, de
48
agricultura, la
landbouw, de
49
ganadería, la
veeteelt, de
50
economía forestal, la
bosbouw, de
51
silvicultura, la
bosbouw, de
52
pesca, la
visserij, de
53
sector secundario, el
secundaire sector, de
54
producto elaborado, el
verwerkt product, het
55
industria, la
industrie, de
56
actividad, la
activiteit, de
57
actividades artesanales, las
ambachten, de
58
industria manufacturera, la
verwerkende industrie, de
59
minería, la
mijnbouw, de
60
industría pesada, la
zware industrie, de
61
construcción, la
bouwindustrie, de
62
sector energético, el
energiesector, de
63
producto tangible, el
tastbaar goed, het
64
sector terciario, el
tertiaire sector, de
65
sector servicios, el
dienstensector, de
66
producto intangible, el
immaterieel product, het
67
transporte, el
vervoer, het
68
comercio, el
handel, de
69
servicio financiero, el
financiële dienst, de
70
envasado, el
verpakking, de
71
industria alimentaria, la
voedingsindustrie, de
72
dinero, el
geld, het
73
moneda, la
valuta, de; munteenheid, de
74
adquirir bienes
goederen kopen
75
adquirir servicios
diensten kopen
76
liquidar deudas
schulden vereffenen
77
trueque, el
ruilhandel, de
78
medio de pago, el
betaalmiddel, het
79
billete de banco, el
bankbiljet, het
80
moneda metálica, la
munt, de; muntstuk, het
81
cheque, el
cheque, de
82
tarjeta de crédito, la
kredietkaart, de
83
acuñar
slaan (van munten)
84
emisor, el
emittent, de
85
banco central, el
centrale bank, de
86
acuñación, la
slaan van munten, het
87
unidad de cuenta, la
rekeneenheid, de
88
reserva de oro, la
goudreserve, de
89
divisa, la
devies, het
90
valor, el
effect, het
91
préstamo, el
lening, de
92
depósito de valor, el
waardepapier, het
93
capacidad de compra, la
koopkracht, de
94
poder adquisitivo, el
koopkracht, de
95
caja fuerte, la
kluis, de
96
cuenta, la
rekening, de
97
activo financiero, el
financiële activa, de
98
colocar los ahorros
spaargeld uitzetten
99
inversor, el
investeerder, de
100
beneficio, el
winst, de
101
cambiar una moneda
geld wisselen
102
ahorro, el
sparen, het
103
consumo, el
verbruik, het
104
financiación, la
financiering, de
105
inversión, la
investering, de
106
satisfacer las necesidades básicas
voorzien in de basisbehoeften
107
almacenar
opslaan
108
hucha, la
spaarpot, de
109
inflación, la
inflatie, de
110
depreciación, la
waardevermindering, de
111
ahorrador, el
spaarder, de
112
forma de ahorro, la
spaarvorm, de
113
pérdida de valor, la
waardeverlies, het
114
posibilidad de colocación, la
plaatsingsmogelijkheid, de
115
operación de financiación, la
financieringsverrichting, de
116
operación de inversión, la
investeringsactie, de
117
ceder los recursos
middelen afstaan
118
importe prestado, el
verleende bedrag, het
119
interés, el
rente, de
120
conceder un crédito
een krediet verlenen
121
colocar en un negocio
in een zaak steken
122
aportar sus fondos
eigen middelen aanbrengen
123
socio, el
partner, de
124
rentabilidad, la
winstgevendheid, de
125
administrar los ahorros
spaarfondsen beheren
126
banco, el
bank, de
127
institución financiera, la
financiële instelling, de
128
gestionar recursos
middelen beheren
129
compra de acciones, la
aankoop van aandelen, de
130
facilitar
verstrekken
131
inversión productiva, la
productieve investering, de
132
especulación, la
speculatie, de
133
posibilitar
mogelijk maken
134
economía de mercado, la
markteconomie, de
135
demanda, la
vraag, de
136
oferta, la
aanbod, het
137
agente económico, el
marktdeelnemer, de
138
oferente, el
aanbieder, de
139
demandante, el
vrager, de
140
bienestar, el
welzijn, het
141
libre competencia, la
vrije mededinging, de; vrije concurrentie, de
142
monetarista, el
monetarist, de
143
libre comercio, el
vrijhandel, de
144
monopolio, el
monopolie, het
145
grupo de presión, el
lobbyisten, de;
drukkingsgroep; de
146
cártel, el
kartel, het
147
competencia perfecta, la
volmaakte concurrentie, de
148
medio de producción, el
productiemiddel, het
149
plusvalía, la
meerwaarde, de
150
economía planificada, la
planeconomie, de
151
Estado de bienestar, el
welvaartstaat, de
152
Seguridad Social, la
Sociale Zekerheid, de
153
gasto público, el
overheidsuitgave, de
154
deuda pública, la
overheidsschuld, de
155
producto interior bruto, el
bruto binnenlands product, het
156
curva de demanda, la
vraagcurve, de
157
elástico, -a
elastisch
158
inelástico, -a
niet-elastisch
159
alimento, el
levensmiddel, het
160
bien de consumo perecedero, el
bederfelijk levensmiddel, het
161
vendedor, el
verkoper, de
162
curva de oferta, la
aanbodcurve, de
163
punto de equilibrio, el
break-even punt, het
164
oligopolio, el
oligopolie, het
165
monopolio de oferta, el
aanbodmonopolie, het
166
monopolio de demanda, el
vraagmonopolie, het
167
monopsonio, el
monopsonie, de
168
monopolio de ventas, el
verkoopmonopolie, het
169
duopolio, el
duopolie, de
170
competidor, el
concurrent, de
171
oligopsonio, el
oligopsonie, de
172
posición en el mercado, la
marktpositie, de
173
entrada en el mercado, la
markttoetreding, de
174
competencia, la
concurrentie, de
175
acuerdo entre empresas, el
overeenkomst tussen ondernemingen, de
176
privatización, la
privatisering, de
177
monopolio estatal, el
staatsmonopolie, het
178
producto nacional bruto, el
bruto nationaal product, het
179
renta nacional, la
bruto nationaal inkomen, het
180
PIB, el
BBP, het
181
capacidad productiva, la
productiecapaciteit, de
182
contabilidad nacional, la
nationale rekening, de
183
valor añadido, el
toegevoegde waarde, de
184
PNB, el
BNP, het
185
a precios de mercado
tegen marktprijzen
186
al coste de los factores
tegen factorkosten
187
impuesto indirecto, el
indirecte belasting, de
188
subvención, la
subsidie, de
189
amortización, la
aflossing, de
190
producto interior, el
binnenlands product, het
191
producto nacional neto, el
netto nationaal product, het
192
totalidad de los ingresos, la
totale inkomsten, de
193
salario, el
loon, het
194
dividendo, el
dividend, het
195
per cápita
per hoofd
196
economía sumergida, la
zwarte economie, de
197
trabajo no remunerado, el
onbetaald werk, het
198
contaminación del medio ambiente, la
milieuvervuiling, de
199
Coeficiente de Gini, el
Gini-coëfficient, de
200
distribución equitativa, la
billijke verdeling, de
201
coyuntura, la
conjunctuur, de
202
tasa de paro, la
werkloosheidscijfer
203
índice de los precios de/al consumo, el
consumentenprijsindex, de
204
consumo de cemento, el
cementverbruik, het
205
matriculación de coches, la
registratie van nieuwe voertuigen, de
206
crecimiento económico, el
economische groei, de
207
recuperación, la
herstel, het
208
auge, el
sterke groei, de
209
depresión, la
depressie, de
210
país del Tercer Mundo, el
Derdewereldland, het
211
país desarrollado, el
ontwikkeld land, het
212
calidad de vida, la
levenskwaliteit, de
213
aparato productivo, el
productieapparaat, het
214
medio ambiente, el
milieu, het
215
Índice de Desarrollo Humano
Human Development Index, de
216
IDH, el
HDI, de
217
renta, la
belastbaar inkomen, het
218
remuneración, la
vergoeding, de
219
producción de bienes y servicios, la
productie van goederen en diensten, de
220
transferencia realizada por el Estado, la
staatssteun, de
221
subvención, la
subsidie, de
222
beca, la
beurs, de
223
subsidio, el
uitkering, de
224
perceptor, el
begunstigde, de; ontvanger, de
225
tributo, el
belasting, de
226
fuente de ingresos, la
bron van inkomsten, de
227
impuesto, el
belasting, de
228
empresa, la
onderneming, de
229
venta, la
verkoop, de
230
cifra de negocios, la
omzet, de; zakencijfer, het
231
coste en el que incurre la empresa, el
directe bedrijfskost, de
232
ganancia, la
winst, de
233
renta de capital, la
vermogenswinst, de
234
trabajador por cuenta ajena, el
werknemer, de
235
sueldo, el
loon, het
236
empleado, el
bediende, de
237
obrero, el
arbeider, de
238
hoja salarial, la
loonbrief, de
239
sueldo base, el
basisloon, het
240
plus del convenio, el
bonus, de
241
prima, la
premie, de
242
incentivo sobre la productividad, el
produktiviteitsincentive, de
243
comisión, la
provisie, de; commissie, de
244
paga extraordinaria, la
bonus, de; toeslag, de
245
dieta, la
dagvergoeding, de
246
compensación por gastos, la
onkostenvergoeding, de
247
liquidación de viajes, la
reiskrediet, het
248
cotización a la Seguridad Social, la
socialezekerheidsbijdrage, de
249
retención fiscal, la
inhouding aan de bron; de
bronbelasting, de
250
contribución al Seguro del Desempleo, la
bijdrage aan de werkloosheidsverzekering, de
251
cuota sindical, la
vakbondsbijdrage, de
252
nómina, la
loonbrief, de
253
sector agrario, el
landbouwsector, de
254
jornal, el
dagloon, het
255
trabajador por cuenta propia, el
zelfstandige, de
256
profesión liberal, la
vrije beroep, het
257
honorario, el
honorarium, het
258
colocación de ahorros, la
uitzetten van het spaargeld, het; plaatsen van spaargeld, het
259
capital financiero, el
financieel kapitaal, het
260
alquiler, el
huur, de
261
capital inmobiliario, el
onroerend kapitaal, het
262
distribución de la renta, la
inkomensverdeling, de
263
nivel de vida, el
levensstandaard, de
264
calidad de vida, la
levenskwaliteit, de
265
renta nacional per cápita, la
nationaal inkomen per hoofd van de bevolking, het
266
redistribución del Estado, la
herverdeling door de Staat, de
267
invertir (ie)
investeren
268
Unión Europea, la
Europese Unie, de
269
fondo estructural, el
structuurfonds, het
270
fondo de cohesión, el
cohesiefonds, het
271
renta familiar, la
gezinsinkomen, het
272
impuesto directo, el
directe belasting, de
273
prestación social, la
sociale uitkering, de
274
administración pública, la
overheidsinstantie, de
275
nivel de precios, el
prijsniveau, het
276
familia, la
huishouden, het
277
contaminación, la
vervuiling, de
278
país industrializado, el
geïndustrialiseerd land, het
279
país emergente, el
opkomend land, het
280
país en vías de desarrollo, el
ontwikkelingsland, het
281
estado de desarrollo, el
stand van ontwikkeling, de
282
Organización de Cooperación y Desarrollo Económico, la
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, de
283
OCDE, la
OESO, de
284
población activa, la
actieve bevolking, de
285
intensivo, -a en capital
kapitaalintensief
286
sistema social, el
sociaal stelsel, het
287
intensivo, -a en mano de obra
arbeidsintensief
288
coste de la mano de obra,el
arbeidskost, de
289
subdesarrollado, -a
onderontwikkeld
290
Tercer Mundo, el
Derde Wereld, de
291
comercio ambulante, el
ambulante handel, de
292
deuda externa, la
buitenlandse schuld, de
293
desarrollo sostenible, el
duurzame ontwikkeling, de
294
población mundial, la
wereldbevolking, de
295
combustible fósil, el
fossiele brandstof, de
296
recurso, el
bestaansmiddel, het; hulpbron, de
297
nivel económico, el
economisch niveau, het
298
estadounidense medio, el
gemiddelde Amerikaan, de
299
crisis medioambiental, la
klimaatcrisis, de
300
límites al crecimiento, los
grenzen aan de groei
301
sustentable
duurzaam
302
externalidad, la
externaliteit, de; externe factor, de
303
precio de mercado, el
marktprijs, de
304
efecto invernadero, el
broeikaseffect, het
305
agujero de ozono, el
gat in de ozonlaag, het
306
lluvia ácida, la
zure regen, de
307
emisión dañina, la
schadelijke uitstoot, de
308
deforestación, la
ontbossing, de
309
sobrepesca, la
overbevissing, de
310
ecología, la
ecologie, de
311
concienciación, la
bewustwording, de
312
reciclaje, el
recyclage, de
313
desechos, los
afval, het
314
incentivo, el
stimulans, de
315
internalizar
internaliseren
316
economía nacional, la
nationale economie, de
317
deslocalización, la
delocatie, de
318
contaminante
schadelijk voor het milieu
319
ecotasa, la
ecotaks, de
320
no renovable
niet hernieuwbaar
321
desgravar el factor trabajo
productiefactor arbeid ontlasten, de
322
mecanismo de mercado
marktmechanisme, het
323
derecho de emisión, el
emissierecht, het
324
tecnología limpia, la
schone technologie, de
325
aumento de los precios, el
prijsstijging, de
326
tasa de inflación, la
inflatiepercentage, het
327
deflación, la
deflatie, de
328
empresario, el
ondernemer, de
329
sector exterior, el
externe sector, de
330
emitir más dinero
meer geld in omloop brengen
331
espiral inflacionista precios-salarios, la
loon-prijs inflatiespiraal, de
332
capacidad adquisitiva, la
koopkracht, de
333
poder de compra, el
koopkracht, de
334
cuota de mercado, la
marktaandeel, het
335
productor, el
producent, de
336
importación, la
invoer, de
337
huida de capital, la
kapitaalvlucht, de
338
moderación salarial, la
loonmatiging, de
339
hiperinflación, la
hyperinflatie, de
340
inflación galopante, la
hollende inflatie, de
341
ingreso fijo, el
vast inkomen, het
342
jubilado, el
gepensioneerde, de
343
parado, el
werkloze, de
344
índice de precios de/al consumo, el
indexcijfer van consumptieprijzen, het
345
crecimiento de los precios, el
prijsstijging, de
346
producto, el
product, het
347
subida de precio, la
prijsstijging, de
348
IPC, el
ICP, de
349
muestra representativa, la
steekproef, de
350
hogar, el
huishouden, het
351
cesta de la compra, la
boodschappenmand, de
352
ponderación, la
weging, de
353
gasto, el
uitgave, de
354
vivienda, la
huisvesting, de
355
inflación subyacente, la
onderliggende inflatie, de
356
alimento perecedor, el
bederfelijk voedingsmiddel, het
357
derivado de petróleo, el
petroleumderivaat, het
358
magnitud, la
grootte, de
359
ciudadano, el
burger, de
360
presupuesto público, el
openbare begroting, de
361
tasa, la
taks, de
362
contribución, la
bijdrage, de
363
contraprestación, la
vergoeding, de; tegenprestatie, de
364
corporación pública, la
overheidsbedrijf, het
365
recaudación, la
invordering, de
366
prestación, la
levering, de
367
contribuyente, el
belastingplichtige, de
368
servicio sanitario, el
dienst van gezondheidszorg, de
369
gravar
belasten
370
patrimonio, el
vermogen, het
371
impuesto sobre la renta de las personas físicas, el
personenbelasting, de
372
IRPF, el
personenbelasting, de
373
impuesto sobre (la renta de las) sociedades, el
vennootschapsbelasting, de
374
impuesto sobre sucesiones y donaciones, el
successie- en schenkingsbelasting, de
375
impuesto sobre el patrimonio, el
vermogensbelasting, de
376
impuesto sobre el valor añadido, el
belasting op de toegevoegde waarde, de
377
IVA, el
BTW, de
378
impuesto sobre transmisiones patrimoniales, el
belasting op overdracht van kapitaal, de
379
compraventa, la
in-en verkoop, de
380
inmueble, el
onroerend goed, het
381
arancel, el
tarief, het
382
impuesto sobre actividades económicas, el
bedrijfsbelasting, de
383
impuesto sobre bienes inmuebles, el
belasting op onroerend goed, de
384
salario bruto, el
brutoloon, het
385
retención, la
inhouding aan de bron, de;
bronbelasting, de
386
perceptor de renta, el
ontvanger van inkomsten, de
387
patrimonio, el
vermogen, het
388
título, el
waardepapier, het
389
persona física, la
natuurlijke persoon, de
390
declaración de la renta, la
belastingaangifte, de
391
rendimiento, el
rendement, het; opbrengst, de
392
rendimiento del trabajo, el
opbrengst uit arbeid, de
393
rendimiento del capital mobiliario, el
opbrengst uit kapitaal, de
394
rendimiento del capital inmobiliario, el
opbrengst uit onroerend goed, het
395
ganancia y pérdida patrimonial, la
vermogenswinst en -verlies, de
396
acción, la
aandeel, het
397
inmueble, el
onroerend goed, het
398
pago anticipado, el
voorafbetaling, de
399
desgravación, la
aftrek, de
400
base imponible, la
grondslag, de
401
deducción, la
aftrek, de
402
devolución, la
terugbetaling, de
403
progresivo, -a
progressief
404
regresivo, -a, la
regressief
405
progresividad fiscal, la
fiscale progressiviteit, de
406
capa social, la
laag van de bevolking, de
407
desfavorecido, -a
achtergesteld
408
sistema fiscal, el
fiscaal systeem, het
409
redistribución de la riqueza, la
herverdeling van de rijkdom, de
410
consumo de bienes y de servicios, el
consumptie van goederen en diensten, de
411
aumentar el valor
opwaarderen
412
distribución, la
distributie, de
413
adquirir
verwerven
414
consumidor final, el
eindverbruiker, de
415
ingresar
innen; ontvangen
416
proveedor, el
aanbieder, de
417
Hacienda, la
Spaanse belastingdienst, de
418
revender
wederverkopen
419
tipo de IVA, el
BTW-tarief, het
420
desfavorecido, -a
achtergesteld
421
artículo básico de consumo, el
basisconsumentenartikel, het
422
producto sanitario, el
medisch hulpmiddel, het
423
superreducido, -a
sterk verlaagd
424
impuesto especial, el
accijns, de
425
recaudación impositiva, la
belastingheffing, de
426
fraude fiscal, el
fiscale fraude, de
427
presión fiscal, la
fiscale druk, de
428
cotización a la S.S., la
socialezekerheidsbijdrage, de
429
venta, la
verkoop, de
430
factura, la
factuur, de
431
defraudación, la
bedrog, het; oplichting, de
432
trabajador autónomo, el
zelfstandige, de
433
nómina fija, la
vaste verloning, de
434
sector financiero, el
financiële sector, de
435
sector inmobiliario
vastgoedsector, de
436
colocación del dinero negro, la
plaatsen van zwart geld, het
437
prestación de un trabajo, la
arbeidsprestatie, de
438
blanqueo, el
witwassen, het
439
política tributaria, la
belastingpolitiek, de
440
política presupuestaria, la
budgettaire politiek, de
441
recaudación de tributos, la
belastingheffing, de
442
tasa, la
taks, de
443
formulación directa, la
directe karakter, het
444
formulación indirecta, la
indirecte karakter, het
445
plazo de recaudación, el
termijn van heffing, de
446
ejecutivo, el
regering, de
447
Hacienda Pública, la
Overheidsfinanciën, de
448
Presupuesto General del Estado, el
Overheidsbudget, het
449
programa de actuación del gobierno, el
regeringsprogramma, het
450
ejercicio, el
boekjaar, het
451
aprobación, la
goedkeuring, de
452
viabilidad, la
levensvatbaarheid, de
453
generalización del Estado de bienestar, la
veralgemening van de Welvaartstaat, de
454
déficit público, el
openbaar deficit, het
455
endeudamiento, el
schuldenlast, de
456
emisión de deuda pública, la
overheidsschuldbewijs, het
457
fuente de financiación, la
financieringsbron, de
458
deficitario, -a
deficitair
459
partida, la
begrotingspost, de
460
sanidad, la
openbare gezondheidszorg, de
461
arrojar un déficit
een deficit opleveren
462
penalización, la
boete, de
463
más necesitado socialmente, el
sociaal zwakste, de
464
intervención del Estado, el
staatsinterventie, de
465
política económica, la
economische politiek, de
466
tipo de trabajo, el
soort arbeid, het
467
ocupación, la
beroep, het
468
ocupado, el
tewerkgestelde, de
469
trabajo no remunerado, el
onbezoldigde arbeid, de
470
ocupado, - a a tiempo completo
voltijds tewerkgesteld
471
jornada laboral completa, la
voltijdse tewerkstelling, de
472
empleo a tiempo parcial, el
deeltijdse tewerkstelling, de
473
empleo a media jornada
haltijdse tewerkstelling, de
474
por horas
per uur
475
trabajo temporal, el
tijdelijke tewerkstelling, de
476
Banca, la
banksector, de
477
asalariado, -a
bezoldigd
478
obrero, el
arbeider, de
479
contrato laboral, el
arbeidsovereenkomst, de
480
suscrito, -a
ondertekend
481
trabajador, el
werknemer, de
482
subsidio de desempleo, el
werkloosheidsuitkering, de
483
pensión de jubilación, la
pensioen, het
484
contrato fijo, el
vast contract, het
485
contrato indefinido, el
contract van onbepaalde duur, het
486
contrato temporal, el
tijdelijk contract, het
487
jornada laboral, la
arbeidstijd, de; werktijd, de
488
contrato a tiempo completo, el
voltijds contract, het
489
contrato a tiempo parcial, el
deeltijds contract, het
490
contrato a media jornada, el
halftijds contract, het
491
relación laboral, la
arbeidsverhouding, de
492
sin despido libre
zonder vrijwillig ontslag
493
jubilación, la
pensionering, de
494
parte, la
partij, de
495
despedir
ontslaan
496
indemnización, la
schadevergoeding, de
497
se destruyen empleos
arbeidsplaatsen worden vernietigd
498
empleo eventual, el
tijdelijke arbeid, de
499
empresa de trabajo temporal, la
uitzendbureau, het
