spaans woorden #2 Flashcards
(51 cards)
1
Q
El incendio
A
De brand
2
Q
Quedar sin
A
Achterblijven zonder
3
Q
llegar
A
aankomen
4
Q
lograr
A
Lukken, er in slagen
5
Q
Conocer a
A
Iemand leren kennen
6
Q
Un novio
A
Een vriendje
7
Q
cerrar
A
sluiten
8
Q
principalmente
A
vooral
9
Q
lleno
A
vol
10
Q
La necesidad
A
De noodzaak
11
Q
Muy conocido
A
Heel bekend
12
Q
El asiento
A
De reuzel (dierlijk vet)
13
Q
Los frijoles
A
De bonen
14
Q
La iniciativa
A
Het initiatief
15
Q
Estar embarazada
A
Zwanger zijn
16
Q
Una pareja
A
een partner
17
Q
entender
A
begrijpen
18
Q
regresar
A
teruggaan
19
Q
Pesado/-a
A
zwaar
20
Q
El nacimiento
A
De geboorte
21
Q
El trabajo
A
Het werk
22
Q
La madre soltera
A
De alleenstaande moeder
23
Q
alzancar
A
bereiken, behalen
24
Q
El ajo
A
De knoflook
25
cuidar
Zorgen voor
26
anteriormente
vroeger
27
La piña
De ananas
28
La cascara
De schil
29
enseñar
Onderwijzen, iemand iets leren/laten zien
30
Mi negocio
Mijn zaak
31
el plato
Het bord
32
Los vendedores
De verkopers
33
la competencia
De concurrentie
34
el reto
De uitdaging, de strijd
35
La basura
Het afval
36
Acostumbrar(se)
de wennen aan
37
renunciar
opgeven
38
Tener éxito
Succesvol zijn
39
utilizar
gebruiken
40
Seco/-a
droog
41
ahumado
Rokerig (van smaak)
42
pedir
Vragen, verzoeken
43
crecer
groeien
44
reconocer
herkennen
45
recoger
opruimen
46
emblemática
Emblematisch, symbolisch
47
sacrificar
opofferen
48
fallar
opgeven, mislukken
49
El esfuerzo
De moeite, de inspanning
50
Un nieto
Een kleinzoon
51
obedecer
gehoorzamen