Spaanse woorden - Aula HS 6 Flashcards
(102 cards)
1
Q
el hábito
A
de gewoonte
2
Q
el premio
A
de prijs
3
Q
la hora
A
het uur, de tijd
4
Q
las partes del día
A
de dagdelen
5
Q
diario
A
dagelijks
6
Q
el perro
A
de hond
7
Q
levantarse
A
opstaan
8
Q
media hora
A
half uur
9
Q
el monte
A
de berg
10
Q
el lunes
A
maandag
11
Q
el martes
A
dinsdag
12
Q
el miércoles
A
woensdag
13
Q
el sábado
A
zaterdag
14
Q
el domingo
A
zondag
15
Q
dormir
A
slapen
16
Q
vestirse
A
zich aankleden
17
Q
la peluquería
A
de kapsalon
18
Q
maquillarse
A
zich opmaken
19
Q
afeitarse
A
zich scheren
20
Q
a veces
A
soms
21
Q
el espejo
A
de spiegel
22
Q
el escaparate
A
de etelage
23
Q
odiar
A
haten
24
Q
la cara
A
het gezicht
25
el cuerpo
het lichaam
26
planchar
strijke
27
la mayoría
het merendeel
28
presumido
ijdel
29
demasiado
genoeg
30
seguramente
waarschijnlijk
31
curioso
nieuwsgierig
32
entusiasmar
enthousiast maken
33
a menudo
vaak
34
crítico
kritisch
35
la injusticia
de onrechtvaardigheid
36
soñar con
dromen over
37
bruto
lomp
38
abrir
openen
39
casarse
trouwen
40
rico
rijk
41
atreverse
durven
42
los deberes
het huiswerk
43
ya no
niet meer
44
vago
| perezoso
lui
45
indeciso
besluiteloos
46
cotilla
roddelaar(ster)
47
trabajador
hardwerkend
48
estudioso
leergierig, ijverig
49
menos cuarto
kwaart voor
50
y cuarto
kwart over
51
acostarse
gaan slapen
52
maniático
maniakaal ( a control freak)
53
lavarse los dientes
tandenpoetsen
54
antes de
voor
55
ducharse
douchen
56
primero
eerst
57
la carta
de brief
58
la cabalgata
de optocht
59
llegar
aankomen
60
todo el mundo
iedreen
61
volver
terugkeren
62
enero
januari
63
despertarse
wakker worden
64
gritar
schreeuwen
65
el carbón
de steenkol
66
entonces
dan
67
un rato
een poosje
68
en punto
stipt, precies
69
el mediodía
12:00 's middags
70
secuenciar
op volgende zetten
71
el baño
de WC
72
comer
eten
73
servir
serveren
74
venir
komen
75
juerguista
feestganger
76
casero
huiselijk ( stay-at-home type)
77
la alimentación
de voeding
78
fumar
roken
79
beber
drinken
80
primero
eerst
81
después
dan
82
luego
daarna
83
gramática
grammatica
84
premios
prijzen (awards)
85
dormilón
slaapkoop
86
todos los días
elek dag
87
el martes por la tarde
dinsdagmiddag
88
día a día
van dag tot dag
89
¿Ciudas tu imagen?
Verzorg jij je uiterlijk?
90
¿Qué hora es?
Hoe laat is het?
91
Un día normal
een normale dag
92
el día de Reyers
driekoningen
93
estadísticas
statistieken
94
el porcentaje
het percentage
95
los medios audiovisuales
audiovisuele media
96
el videojuego
het videospel
97
pintar
schilderen
98
las artes plásticas
de beeldende kunsten
99
diseñar
ontwerpen
100
el coro
het koor
101
vincular
verbinden
102
Siempre hago la gama después de desayunar
Ik maak altijd mijn bed op na het ontbijt
