Spanish gerundium Flashcards
(21 cards)
Ik ben het avondeten aan het maken.
doen / maken
Estoy haciendo la cena.
haciendo
hacer
Zij is de waarheid aan het zeggen.
zeggen
Zij is de waarheid aan het zeggen.
diciendo
decir
We zijn onderweg naar de supermarkt.
gaan
Estamos yendo al supermercado.
yendo
ir
Mijn broer komt nu.
komen
Mi hermano está viniendo ahora.
viniendo
venir
Wat ben je aan het kijken op tv?
zien / kijken
Qué estás viendo en la tele?
viendo
ver
Ze zijn heel luid aan het praten.
praten
Están hablando muy fuerte.
hablando
hablar
Ik ben een appel aan het eten.
eten
Estoy comiendo una manzana.
comiendo
comer
Juan is water aan het drinken.
drinken
Juan está bebiendo agua.
bebiendo
beber
We zijn een artikel aan het schrijven.
schrijven
Estamos escribiendo un artículo.
escribiendo
escribir
De kinderen zijn verhaaltjes aan het lezen.
lezen
Los niños están leyendo cuentos.
leyendo
leer
Ik slaap de laatste tijd slecht.
slapen
Estoy durmiendo mal últimamente.
durmiendo
dormir
Ze zijn de documenten aan het brengen.
brengen / meebrengen
Están trayendo los documentos.
trayendo
traer
Hoor je dat?
horen
¿Estás oyendo eso?
oyendo
oír
Ik ben naar het werk aan het wandelen.
wandelen / lopen
Estoy caminando al trabajo.
caminando
caminar
Mijn vader is in de tuin aan het werken.
werken
Mi padre está trabajando en el jardín.
trabajando
trabajar
We wonen in Madrid. (= We zijn in Madrid aan het wonen)
leven / wonen
Estamos viviendo en Madrid.
viviendo
vivir
Ik ben aan het studeren voor het examen.
studeren
Estoy estudiando para el examen.
estudiando
estudiar
Ik ben op de bus aan het wachten.
wachten / hopen
Estoy esperando el autobús.
esperando
esperar
De kinderen zijn aan het spelen in het park.
spelen
Los niños están jugando en el parque.
jugando
jugar
We zijn Spaans aan het leren.
leren
Estamos aprendiendo español.
aprendiendo
aprender
Mijn moeder is een heerlijke paella aan het koken.
koken
Mi madre está cocinando una paella deliciosa.
cocinando
cocinar