Spanish oral exam Flashcards
(156 cards)
1
Q
De mensen
A
La gente
2
Q
De groep
A
El grupo
3
Q
De vrouw
A
La mujer
4
Q
De man
A
El hombre
5
Q
Het meisje
A
La chica
6
Q
De jongen
A
El chico
7
Q
Het kind
A
el/la niño/a
8
Q
De jongere
A
el/la joven
9
Q
De volwassene
A
el/la adulto/a
10
Q
De bejaarde
A
el/la anciano/a
11
Q
de vriend(in)
A
el/la amigo/a
11
Q
De familie
A
La familia
12
Q
het vriendje/vriendinnetje
A
el/la novio/a
13
Q
de klasgenoot
A
el/la compañero/ a de clase
14
Q
De collega
A
el/la compañero/ a de trabajo
15
Q
lang (lengte)
A
alto/a
16
Q
klein (lengte)
A
bajo/a
17
Q
dik
A
gordo/a
18
Q
dun
A
delgado/a
19
Q
het haar
A
el pelo
20
Q
blond (haar)
A
rubio/a
21
Q
(licht) bruin (haar)
A
castaño/a
22
Q
(donker) bruin (haar)
A
moreno/a
23
Q
rood (haar)
A
pelirrojo/a
24
grijs (haar)
canoso/a
25
geverfd (haar)
teñido/a
26
kort
corto/a
27
de huid
la piel
27
lang
largo/a
27
steil
liso/a
28
krullend
rizado/a
29
de ogen
los ojos
29
licht
claro/a
30
donker
oscuro/a
31
de oren
las orejas
32
de neus
la nariz
33
groot
grande
34
klein
pequeño/a
35
de sproeten
las pecas
35
de baard
la barba
36
de snor
el bigote
37
de broek
los pantalones
38
de korte broek
los pantalones cortos
39
de blouse
la blusa
40
de spijkerbroek
los vaqueros
41
het t-shirt
la camiseta
42
de overhemd
la camisa
43
de hoodie
la sudadera
44
de (col)trui
el jersey
45
het jack
la chaqueta
46
het vest
la chaqueta
47
het pak
el traje
48
het vest
la rebeca
49
de rok
la falda
49
de jurk
el vestido
50
de jas
el abrigo
51
het badpak/ de zwembroek
el bañador
52
de sokken
los calcetines
52
de schoenen
los zapatos
53
de sneakers
las zapatillas
54
de hakken
los tacones
55
de laarzen
las botas
56
de hoed
el sombrero
57
de muts
el gorro
58
de handschoenen
los guantes
59
de sjaal
la bufanda
60
de riem
el cinturón
61
de stropdas
la corbata
62
de bril
las gafas
63
de zonnebril
las gafas de sol
64
de tas
el bolso
65
het horloge
el reloj
66
de oorbellen
los pendientes
67
de ketting
el collar
68
de armband
la pulsera
69
aardig
amable
70
open
abierto/a
71
verlegen
tímido/a
71
gesloten
cerrado/a
72
sociaal
sociable
73
sportief
deportivo/a
74
creatief
creativo/a
75
grappig
gracioso/a
76
serieus
serio/a
77
ondeugend
travieso/a
78
hardwerkend
trabajador/ora
79
lui
perezoso/a
80
ambitieus
ambicioso/a
81
druk, energiek
activo/a
82
rustig, kalm
tranquilo/a
83
vrolijk
alegre
84
eerlijk
honesto/a
85
verstrooid
despistado/a
86
impulsief
impulsivo/a
87
bedachtzaam
sensato/a
88
zwart
negro/a
89
wit
blanco/a
90
grijs
gris
91
bruin
marrón
92
blauw
azul
93
groen
verde
94
geel
amarillo/a
95
rood
rojo/a
96
paars
violeta
97
roza
rosa
97
oranje
naranja
98
gouden
de oro
99
zilveren
de plata
100
licht
claro/a
101
de punt
la punta
101
donker
oscuro/a
102
het uiteinde
el extremo
103
de poot
la pata
104
de la
el cajón
105
de plank
la tabla
106
de stekker
el enchufe
106
het wiel
la rueda
107
de batterij
la batería
108
de dop, de deksel
la tapa
109
de rits
el cierre
110
de zak
el bolsillo
111
de knop, de knoop
el botón
112
het handvat, de deurknop, het hengsel
la manija
113
het gebruiksvoorwerp
el untensilio
114
het bestek
el utensilio de mesa
115
het keukengerei
el utensilio de cocina
116
het huishoudelijk apparaat
el aparato electrodoméstico
117
het huishoudelijk artikel
el artículo doméstico
118
het toiletartikel
el artículo de aseo
119
het communicatiemiddel
el medio de comunicación
120
het voertuig
el vehículo
121
het meubelstuk
el mueble
122
het speelgoed
el juguete
123
het gereedschap
la herramienta
124
de verpakking
el envase
125
het siervoorwerp
la pieza decorativa
126
het instrument
el instrumento
127
het accessoire
el accesorio
128
het ding
la cosa
129
smal
estrecho/a
130
klein
pequeño/a
131
groot
grande
132
breed
ancho/a
133
rond
redondo/a
134
vierkant
cuadrado/a
135
driehoekig
triangular
136
rechthoekig
rectangular
137
glas
vidrio
138
hout
madera
139
plastic
plástico
140
papier
papel
141
steen
piedra
142
stof
tela
143
leer
piel
144
ijzer
hierro
145
