Speciale namenn Flashcards
(24 cards)
1
Q
NH3
A
ammoniak
2
Q
-CO3
A
carbonaat
3
Q
CH3OH
A
brandalcohol
4
Q
Fe2O3
A
roest
5
Q
CaO (vast)
A
ongebluste kalk
6
Q
N2O
A
lachgas
7
Q
Ca(OH)2
A
gebluste kalk
8
Q
NaOH
A
bijtende soda
9
Q
NH4OH
A
ammoniumhydroxide;
ammoniak opgelost in water
10
Q
HClO3
A
chloorzuur
11
Q
HBrO3
A
broomzuur
12
Q
HIO3
A
joodzuur
13
Q
H2SO4
A
zwavelzuur
14
Q
H2SO3
A
zwaveligzuur
15
Q
HNO3
A
salpeterzuur
16
Q
HNO2
A
salpeterigzuur
17
Q
H3PO4
A
fosforzuur
18
Q
HCl
A
zoutzuur
19
Q
H2CO3
A
koolzuur
20
Q
NaCl
A
keukenzout of zeezout
21
Q
KNO3
A
kaliumnitraat of salpeter
22
Q
CaSO4.5H2O
A
calciumsulfaatpentahydraat of gips
23
Q
Na2CO3
A
dinatriumcarbonaat of soda
24
Q
NaHCO3
A
natriumwaterstofcarbonaat of natriumbicarbonaat of baksoda of bakpoeder