Spelling en interpunctie Flashcards

(17 cards)

1
Q

Wat zijn de regels voor het schrijven van een samenstelling met een tussen-n?

A
  1. -en- als het eerste deel alleen een meervoud op -en heeft
  2. -n als het eerste deel in het enkelvoud eindigt op een toonloze e
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de regels voor het schrijven van een samenstelling zonder een tussen-n?

A
  1. Eerste deel alleen meervoud op -s
  2. Eerste deel heeft meervoud op -s en op -n
  3. Eerste deel heeft geen meervoud
  4. Eerste deel is geen znw (ww, huilebalk, of een versterkend woord, beresterk)
  5. Woord is niet meer goed herkenbaar als samenstelling; ruggespraak, bolleboos
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de uitzonderingen voor het vormen van meervoudsvormen (dus niet op -en)?

A
  1. Apostrof: woorden die verkeerd kunnen worden uitgesproken met een meervouds-s
  2. Trema: leesbaarheid
  3. Keuze tussen meervouds-s en -en; gedachten/gedachtes
  4. Woorden die alleen in mv of ev voorkomen; hardhout, drinkwater
  5. Latijnse woorden; historicus - historici
  6. Woorden met onbeklemtoonde uitgang: geen verdubbeling medeklinker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer gebruik je een apostrof?

A
  1. Meervoud van woorden op a, i, o, u en y
  2. Verkleinwoorden van woorden op y; baby’tje
  3. Bezitsrelaties bij woorden die eindigen op a, i, o, u of y; Anja’s belevenissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer gebruik je een trema?

A
  1. Voorkomen uitspraakproblemen binnen niet-samengesteld woord; beïnvloeden
  2. In samenstellingen gebruik je liggend streepje; vitamine-injectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de regel voor het maken van verkleinwoorden?

A

Meestal achtervoegsel: -je, -tje, -etje of -pje
1. Verdubbeling klinkers: -a, -é, -o en -u; -i wordt -ie
2. Apostrof: woorden op -y en afkortingen
3. Lastige spelling; karbonaadje, dinertje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de functie van een bnw?

A

Een bnw staat meestal voor een znw en beschrijft een eigenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de regels voor hoofdletters?

A
  1. Begin zin
  2. Eigennaam; Anja
  3. Namen bedrijven en instellingen; de Nederlandse Spoorwegen
  4. Merknamen; Magnum
  5. Feest- en gedenkdagen; Pasen, Kerstmis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de regels voor een bnw?

A
  1. Afgeleid van voltooid deelwoord: zo kort mogelijk
  2. Medeklinker verdubbelen: uitspraak; geknotte, geredde
  3. Stoffelijk bnw: meestal -(e)n; kartonnen, zijden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de regels voor kleine letters?

A
  1. Afgeleide woorden feestdagen; kerstfeest
  2. Namen geloven en politieke stromingen; christendom, moslim
  3. Historissche periodes; de middeleeuwen, de oudheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer gebruik je een liggend streepje?

A
  1. Twee gelijke klinkers in samenstelling
  2. Tussen letters; verkeerde uitspraak; reclame-industrie, video-installatie
  3. Samengestelde aardrijkskundige namen; Breda-Noord, Amsterdam-Centrum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer gebruik je een weglatingstreepje?

A

Een woorddeel dat twee keer voorkomt;
zomer- en winterseizoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de spelling van getallen en cijfers?

A
  1. Getallen tot twintig: in woorden
  2. Ronde getallen: in woorden
  3. Grote getallen: (voorkeur:) in cijfers
  4. Rangtelwoorden: aan elkaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de spelling van afkortingen?

A
  1. Veel afkortingen: kleine letters en punten; enz., m.b.t.
  2. Afkortingen die je als woord uitspreekt: kleine letters zonder punten; wc, or, aids
  3. Afkortingen bedrijfsnamen: hoofdletters zonder punten; KLM, EU, VVD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer gebruik je het klemtoonteken?

A
  1. Welk woord of welke lettergreep de klemtoon valt
  2. Klanken met twee letters; jullie móéten komen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer gebruik je uitspraaktekens?

A
  1. Accent grave (naar links); caissière, première
  2. Accent aigu (naar rechts); cliché, paté
  3. Accent circonflexe (dakje); gemêleerd, gênant, maîtresse
    4.cedille (haakje); Curaçao, façade
  4. umlaut; knäckebröd, föhn, überhaupt
  5. tilde; mañana, señora
14
Q

Wat zijn de regels voor woordafbreking?

A
  1. Samenstellingen: afbreken tussen woorddelen
  2. Woorden met achtervoegsel (-achtig, -loos, -baar, -heid, -rijk, -dom): tussen woord en achtervoegsel
  3. NIET voor of na lettergreep van 1 letter; a-line-a -> ali-nea
  4. Zorg woord niet verkeerd kan lezen; reserve-ring →reser-vering
    beste-ding → be-steding
  5. Speciale tekens en extra letters in verkleinwoorden: verdwijnen;
    twee-ëntwintig → twee-entwintig
    cola-atje → cola-tje
    hobby-‘tje → hobby-tje