spieren Flashcards

(26 cards)

1
Q

rectus

A

rechte spier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

obliques

A

Schuine spieren die het het oog laten draaien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

adductie

A

naar binnen kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

abductie

A

naar buiten kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Elevatie

A

is naar boven kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

depressie

A

naar onder kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

intorsie

A

naar binnen draaien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

extorsie

A

naar buiten draaien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de ducties

A

afzonderlijke individuele oogbewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de versies

A

gezamelijke oogbeweginen waarbij de ogen tegelijkertijd in dezelfde richting bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de vergenties

A

gezamelijke oogbewegingen waarbij de ogen tegerlijkertijd in tegengestelde richting bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

levoversie

A

beide ogen kijken naar links

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

dextroversie

A

beide ogen kijken naar rechts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

geconjugeerde beweging

A

beide ogen in dezelfde richting bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

convergentie

A

beiden ogen kijken tegerlijktijd naar binnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

divergentie

A

beiden ogen kijken tegerlijkertijd naar buiten (bijv van dichtbij naar veraf terug, de beweging terug naar de normale stand)

17
Q

cyvloversie

A

beiden ogen bewegen nasaal

18
Q

positieve/negatieve vertical vergentie

A

als ene oog hoger gaat dan het andere oog

19
Q

agonist

A

de 1e spier die beweegt richting in een gewenste blikrichting

20
Q

antagonist

A

de spier in hetzelfde oog die een tegenovergestelde werking heeft

21
Q

synergist

A

spier die de hoofdspier begeleidt naar hetzelfde blikrichting

22
Q

yoke muscles

A

spieren van beide ogen die als synergisten werkenI

23
Q

ipsi

24
Q

contra

25
wet van hering
Binoculaire oogbewegingen komen tot stand omdat de synergisten bij het kijken in een bepaalde richting dezelfde hoeveelheid elektrische impulsen krijgen
26
wet van sherington
monoculaire oogbeweging komt tot stand doordat 1 spier een impuls van de hersenen onvtangt hierdoor zal de andere spier de het tegenoverstelde werking doen