Spijsverteringsstelsel Flashcards

(29 cards)

1
Q

spieren die regelen hoeveel voedsel naar het volgende compartiment gaat:

A

fslokdarmsluitspieren - pylorussphincter onderkant maag - ileocecale sphincter tussen ileum en caecum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

mucosa duodenum

A

binnenste laag duodenum:
- epitheellaag met plooien en slijmproducerende cellen
- lamina propria: klieren en bindweefsel
- lamina muscularis mucosae: kringspier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

submucosa duodenum

A

tweede laag duodenum: bindweefsel, klieren en bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

muscularis externa duodenum

A

kringspierlaag met daaromheen een lengtespierlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

serosa duodenum

A

buitenste laag: bindvlies met bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

villi

A

darmvlokken bestaande uit veel microvilli; goed doorbloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

contractie in gladde spiercellen

A

via transmitterkanalen; calcium bindt aan calmoduline -> activeert MLCK -> MLCK focforyleert myosine -> myosine hydrolyseert ATP -> crossbridge cycle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

multiunit gladde spiercellen

A

elke vezel wordt door zijn eigen zenuw geïnnerveerd, voor fijne motoriek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

unitaire gladde spiercellen

A

meerdere vezels worden door een zenuw geïnnerveerd, communicatie tussen spiervezels via gap-junctions

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

actiepotentiaal van gladde spiercellen

A

langzamer dan bij skeletspieren doordat depolarisatie door calcium gebeurt en niet door natrium, repolarisatie gebeurt zoals altijd wel door kalium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

slow waves

A

pacemaker activiteit, want zonder de parasympathicus blijft de peristaltiek doorgaan ; met EPSP’s en IPSP’s kan je de prikkelbaarheid van de slow waves beïnvloeden en dus frequentie van contractie omhoog of omlaag brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

innervatie spijsvertering

A
  • sensorisch: naar tractus solitarius
  • motorisch: via parasympathicus -> postganglionaire muscarinereceptor -> spijsverteringsactiviteit omhoog
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

plexus entericus (Auerbach)

A

intrinsieke neuronen van de darmen, hierdoor kan peristaltiek zelf zonder parasympathicus plaatsvinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

peristaltiek

A

circulaire spieren achter bolus trekken samen, longitudinale spieren verkorten -> zo wordt de bolus verder geduwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

sensorische informatie eetlust

A

n. glossopharyngeus en n. vagus afferent -> tractus solitarius -> hypothalamus
- 2 centra in hypothalamus: mediaal het verzadigingscentrum en lateraal het hongercentrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe worden het verzadigingscentrum en hongercentrum aangestuurd?

A

door nucleus arachnales met hormonen

17
Q

anorexigene hormonen

A

remmen de twee centra -> verlies hongergevoel
geremd door: ghreline
gestimuleerd door insuline leptine

18
Q

orexigene hormonen

A

stimuleren de twee centra -> hongergevoel
geremd door: insuline en leptine
gestimuleerd door: ghreline

19
Q

achalasie

A

wanneer de onderste sphincter van de slokdarm niet goed ontspant als er voedsel aankomt

20
Q

emesis

A

overgeven, via n. vagus

21
Q

terugkoppelsysteem pylorus

A

bij te veel eiwit, vet en zuur in duodenum sluit de pylorus en wordt maagactiviteit geremd

22
Q

fases van maagsapsecretie

A
  • cephale fase: waarnemen van eten
  • gastrische fase: productie van maagsap
  • intestinale fase: het regelsysteem in het duodenum beïnvloedt de pH-regulatie van de maag
23
Q

functie fundus en corpus van de maag

A

opslaan van voedsel, rekken uit zodat de druk niet te hoog wordt

24
Q

receptive relaxatie

A

via n. vagus, de informatie dat er rekking in de maagwand moet plaatsvinden

25
antrum van de maag
zorgt voor contractie, kneedt het voedsel in de maag
26
retropulsie
voedsel wordt vanuit het antrum steeds teruggeduwd naar het corpus tot het goed genoeg vermalen is
27
migrating myoelectric complex
op het moment dat je een tijdje niet gegeten hebt, zullen er sterke contracties in het maag-darmkanaal plaatsvinden om het kanaal schoon te spoelen
28
functie colon
de voedselbrij indikken, opslaan en uiteindelijk via het rectum het lichaam laten verlaten
29
autonoom en animaal deel van het rectum
autonoom: interne anale sphincter geeft de drang tot defecatie animaal: externe anale sphincter kan bewust aangespannen worden om defecatie uit te stellen