Spreekwoorden Flashcards

1
Q

leven als een god in Frankrijk

A

een aangenaam en zorgeloos leven hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een profeet die brood eet

A

een waardeloos profeet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

staan kijken als lamme/verdomde Louis

A

verlegen of beteuterd staan kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

mogen lijden

A

er wel tegen kunnen - iemand wel kunnen verdragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

dat mag met een krijtje aan de balk

A

dat is een ongewone gebeurtenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het een eind uit de broek laten hangen

A

royaal zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vinger en duim naar iets likken

A

iets erg graag lusten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

quod est

A

wat wil zeggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de rokende vlaswiek niet uitblussen

A

de ijverigheid niet doven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

mooie liedjes duren niet lang

A

geluk is van korte duur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

dat is opgelegd pandoer

A

een duidelijke van te voren afgesproken zaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

het achter de oren hebben

A

verlegen of beteuterd staan kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

jongens van Jan de Witt

A

dappere jongens zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

voor galg en rad opgroeien

A

vanaf de jeugd een levenspad volgen dat later waarschijnlijk naar criminaliteit leidt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly