SSL blz 62 Flashcards
(42 cards)
1
Q
Bekommen
A
Krijgen
2
Q
Brauchen
A
Nodig hebben
3
Q
Denn
A
Want
4
Q
Dürfen
A
Mogen
5
Q
Fast
A
Bijna
6
Q
Herstellen/hersteller
A
Produceren/producent
7
Q
Machen
A
Doen
8
Q
Nett
A
Aardig
9
Q
Sollen
A
moeten
10
Q
Versprechen
A
Beloven
11
Q
Verständlich/verständnis
A
Begrijpelijk/begrip
12
Q
Versuchen
A
Proberen
13
Q
Wachsen
A
Groeien
14
Q
Aufschließen/aufgeschlossen
A
Openen
15
Q
Auslösen
A
Veroorzaken
16
Q
Bedürfen/bedürfnis
A
Nodig hebben/behoefte
17
Q
Eng
A
Nauw
18
Q
Erst
A
Pas
19
Q
Klar
A
Duidelijk
20
Q
Knapp
A
Bijna
21
Q
Offenbar
A
Blijkbaar
22
Q
(Aus)reichen
A
Voldoen
23
Q
Schlimm
A
Erg
24
Q
Entscheiden/entscheidung
A
Beslissen/beslissing
25
Gerät
Toestel/apparaat
26
Nächste
Volgende
27
Reden
Spreken
28
Sonst
Voor de rest/anders
29
Unbedingt
Zeker/beslist
30
Verfügen/verfügung
Beschikken/beschikking
31
(An/ver)wenden
Toepassen
32
Ziehen
Trekken
33
Ziel
Doel
34
Ziemlich
Tamelijk/nogal
35
Ähnlich
Vergelijkbaar
36
Beschleunigung/entschleunigung
Versnelling/onthaasting
37
Beteiligt
Betrokken
38
Durchaus
Volkomen/geheel en al
39
Erhalten
Bevatten
40
Fern/entfernen
Ver weg/verwijderen
41
Gerade
Juist/precies
42
Trennen/treinung
Scheiden/scheiding
