{ "@context": "https://schema.org", "@type": "Organization", "name": "Brainscape", "url": "https://www.brainscape.com/", "logo": "https://www.brainscape.com/pks/images/cms/public-views/shared/Brainscape-logo-c4e172b280b4616f7fda.svg", "sameAs": [ "https://www.facebook.com/Brainscape", "https://x.com/brainscape", "https://www.linkedin.com/company/brainscape", "https://www.instagram.com/brainscape/", "https://www.tiktok.com/@brainscapeu", "https://www.pinterest.com/brainscape/", "https://www.youtube.com/@BrainscapeNY" ], "contactPoint": { "@type": "ContactPoint", "telephone": "(929) 334-4005", "contactType": "customer service", "availableLanguage": ["English"] }, "founder": { "@type": "Person", "name": "Andrew Cohen" }, "description": "Brainscape’s spaced repetition system is proven to DOUBLE learning results! Find, make, and study flashcards online or in our mobile app. Serious learners only.", "address": { "@type": "PostalAddress", "streetAddress": "159 W 25th St, Ste 517", "addressLocality": "New York", "addressRegion": "NY", "postalCode": "10001", "addressCountry": "USA" } }

STATISTIEK TENTAMEN Flashcards

(63 cards)

1
Q

Statistiek

A

Een verzameling hulpmiddelen waarmee je uitspraken kunt doen over processen waarbij het toeval een rol speelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De wetenschappelijke methode

A

Het proces om te komen tot een empirisch oordeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Empirische wetenschappen

A

Kennis vergaren door ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Rationalisme

A

Kennis vergaren door te beredeneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Moderne wetenschap

A

Continue wisselwerking tussen rationalisme en empirische bevindingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar begint een wetenschappelijk onderzoeksproces mee

A

Een waarneming/verschijnsel + vermoeden/oplossing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat komt er na het opstellen van een onderzoeksvraag

A

Het opstellen van een theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Theorie

A

Het geheel aan samenhangende en niet onderling strijdige uitspraken over een waargenomen verschijnsel of proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat komt er na het opstellen van een theorie

A

Het opstellen van een hypothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar moet een hypothese aan voldoen

A
  1. De voorspelling moet toetsbaar zijn
  2. Precies geformuleerd
  3. Het tegendeel moet bewezen kunnen worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat komt er na het opstellen van een hypothese

A

Het bedenken en uitvoeren van een experiment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe heet het wanneer je data verzameld om de hypothese te toetsen

A

Meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarin moet je heel precies omschrijven wat je gaat meten

A

De onderzoeksopzet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarin omschrijf je heel precies hoe je gaat meten

A

Operationalisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar moet je rekening mee houden in een experiment

A
  1. Validiteit
  2. Betrouwbaarheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat komt er na het uitvoeren van het experiment

A

Het opstellen van een analyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat doe je wanneer je de hypothese test

A

Nagaan a.d.h.v. meetgegevens of de voorspelling uitkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Als hypothese juist is

A

Confirmatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Als hypothese onjuist is

A

Falsificatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat doe je als je hypothese niet klopt

A

Theorie aanpassen of verwerpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waar vindt terugkoppeling plaats in de wetenschappelijke methode

A

Tussen de analyse en theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Experimenteel onderzoek

A

Kijken waar een manipulatie toe leidt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Onafhankelijke variabele

A

Datgene waarvan je de waarde manipuleert in experiment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Afhankelijke variabele

A

Datgene waarvan je de waarde meet (afhankelijk van de manipulatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Nominale meetschaal
Op classificatie (nationaliteit, geslacht)
26
Ordinale meetschaal
Op rangorde (ranglijst, goed-matig-slecht)
27
Interval meetschaal
Met gelijke eenheden (IQ, jaartelling)
28
Ratio meetschaal
Met nulpunt (lengte, snelheid)
29
Nominale en ordinale meetschaal
Categoriaal
30
Interval en ratio meetschaal
Continu
31
Sommatieteken
Gebruiken om alle meetwaarden bij elkaar op te tellen
32
Gemiddelde N waarde
X=Sommatie/N (aantal metingen)
33
Standaarddeviatie
σ=sqrt((Sommatie X (Xi-X)^2)/N))
34
Normaalverdeling
Beschrijft de verdeling van bijna alles
35
Z-score
Het aantal deviaties dat een waarde heeft
36
Z-score (formule)
z=(Xi-X)/σ
37
Standaarddeviatie (van populatie)
σ=sqrt((Sommatie X (X-Xi)^2)/N-1))
38
Waar gebruik je de standard error of the mean voor
Om te bepalen of het bepaalde gemiddelde betrouwbaar is
39
SEm (formule)
SEm=s/sqrt(N)
40
Betrouwbaarheidsinterval
Gebied waarbinnen het echte gemiddelde met een bepaald percentage betrouwbaarheid ligt
41
Waartussen ligt de 95% betrouwbaarheidsinterval
[X-1,96xSEm,X+1,96xSEm]
42
Nulhypothese (H0)
Er is geen verschil in de populatiegemiddelde
43
Alternatieve hypothese (H1)
Er is wel een verschil in de populatiegemiddelde
44
Wat is de overschrijdingskans
De kans dat een waarde buiten je zoekgebied valt (uitgedrukt in p)
45
Wat zijn de significantie niveau's ( α)
Bepalen hoe precies je resultaten zijn (tussen 1, 5 en 10%)
46
Waarin wordt de toetsingsgrootheid (p) uitgedrukt
Een fractie van 1 (0.01, 0.05, 0,1)
47
Wanneer is er spraken van een significant verschil
Als p < α
48
Wat is een t-test
Test om twee groepen te vergelijken (lijkt op normaalverdeling, iets breder, geschikt voor kleiner groepen)
49
Wat is de effect size
Hoe erg de gemanipuleerde waarde verschilt ten opzichten van het normaal
50
Hoe breken je de effect size (r)
r=sqrt(t^2/t^2+df)
51
Hoe wordt de vrijheidsgraden berekend
df=N-1
52
Wat zijn de vuistregels voor de effect size (r)
0,10=klein 0,30=middelmatig 0,50=groot
53
Wat is de power
De kans om een effect aan te tonen als het er ook echt is
54
Waar hangt de power vanaf
De steekproefgrootte (N) Het significatieniveau ( α) De effect size (r)
55
Wat voor fout heb je wanneer uit een experiment een H0 onwaar komt die in werkelijkheid H0 waar is
Type 1 fout
56
Wat voor fout heb je wanneer uit een experiment een H0 waar komt die in werkelijkheid H0 onwaar is
Type 2 fout
57
Wat houdt een repeated measures experiment in
Een experiment dat wordt herhaald met dezelfde subjecten na manipulatie (gepaard)
58
Wanneer moet je gebruik maken van ANOVA
Als je meer dan 2 groepen met elkaar moet vergelijken
59
Non parametrische t-testen - ongepaard, gepaard
Mann-Whitney test, Wilcoxon rank-sum test
60
Non parametrische ANOVA's - gewoon, repeated
Kruskal – Wallis test, Friedman’s ANOVA
61
Correlationeel onderzoek
Geen manipulatie's van de onderzoeker
62
Waar zoek je naar bij correlationeel onderzoek
Verbanden (roken en longkanker)
63
Wat geeft de correlatiecoefficient aan
Hoe sterk een verband is